Verzoeker zat in een tankstation een kopje koffie te drinken. Zijn mobiele telefoon lag op tafel. Op een gegeven moment kwam er iemand (W.) binnen met wie hij al langere tijd een privé conflict had. De confrontatie tussen verzoeker en W. liep uit de hand waarbij goederen op de grond vielen. Verzoeker vluchtte naar een ruimte achterin het tankstation en de caissière (X) belde direct 112. Even later arriveerden er twee politieambtenaren. Zij praatten eerst met W. en daarna met verzoeker. Verzoeker zei tegen de politie dat W. zijn mobiele telefoon had gestolen. Politieambtenaar N. vroeg aan W. of hij de telefoon van verzoeker had. W. ontkende, waarmee N. genoegen nam.
Verzoeker klaagde erover dat een politieambtenaar van de regionale politie eenheid Noord-Nederland onvoldoende opsporingsinspanningen had verricht naar aanleiding van zijn melding dat zijn mobiele telefoon kort daarvoor zou zijn gestolen door een bekende verdachte, die op dat moment nog in de buurt was.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de informatie dat W. de mobiele telefoon van verzoeker zou hebben weggenomen, onvoldoende feite en omstandigheden opleverde om W. als verdachte aan te merken en vervolgens te fouilleren. Verder was de Nationale ombudsman van oordeel dat door onder de gegeven omstandigheden prioriteit te geven aan het scheppen van een veilige situatie en geen aanvullende opsporingshandelingen te verrichten naar het mogelijk wegnemen van verzoekers mobiele telefoon, de politie niet had gehandeld in strijd met het vereiste van goede voorbereiding.