Verzoeker werd in 2002 verdacht van een ernstig strafbaar feit. In het kader van het hierop betrekking hebbende strafrechtelijk onderzoek werd er onder meer conservatoir beslag gelegd op een groot aantal vreemde valuta. Verzoeker heeft in 2009, nadat zijn strafzaak en de tegen hem aangebrachte ontnemingszaak waren geëindigd, een bedrag van € 74.272,37 teruggekregen. Dit was het bedrag dat bij Justitie op de rekening stond, en was volgens de minister ook het daadwerkelijke bedrag dat onder verzoeker in beslag was genomen. Verzoeker had echter een bewijs dat er € 134.629,90 Euro door Justitie in beslag was genomen, en vorderde dan ook het verschil van ruim zestigduizend euro terug van Justitie.
Verzoeker klaagt over de wijze waarop het College van procureurs-generaal is omgegaan met zijn verzoek tot teruggave van een in 2002 in beslag genomen geldbedrag.
De Nationale ombudsman heeft in dit onderzoek geen uitspraak gedaan over de vraag of verzoeker nog recht heeft op de door hem geclaimde zestigduizend euro; immers verzoeker kan zijn schadeclaim voorleggen aan de rechter en dan is het aan de rechter om uiteindelijk te beslissen waarop verzoeker recht heeft.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat verzoeker vanaf 2009 geconfronteerd is met zeer wisselende standpunten van het Openbaar Ministerie, dan wel het College op zijn verzoeken tot uit betaling van de ruim zestigduizend euro. Eerst zou er mogelijk een schadevergoeding uitgekeerd worden, daarna kreeg verzoeker het geld niet terug omdat dat mogelijk een strafbaar feit op zou leveren en ten slotte werd het standpunt gebezigd dat de geclaimde zestigduizend euro niet in beslag was genomen maar dat de bank destijds een telfout had gemaakt bij het storten van de vreemde valuta. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat de gewijzigde standpunten en informatieverstrekking over wat er met de zestigduizend euro zou zijn gebeurd voor verzoeker moeilijk te volgen moet zijn geweest. Daarbij valt door de Nationale ombudsman niet in te zien waarom het College niet direct tot onderzoek van de bankafschriften is overgegaan - die kennelijk wel voorhanden waren – zodat mogelijk veel eerder tot het standpunt van de "telfout bij de bank" had kunnen worden gekomen. Daar komt bij dat noch het College, noch de minister op enigerlei wijze heeft erkend dat de gang van zaken rond de inbeslagneming van het geld hoogst onzorgvuldig is geweest.
Er is dan ook in strijd gehandeld met het vereiste van transparantie.