Politieambtenaren van de Eenheid Den Haag waren om 2.30 uur op zoek naar drie verdachten, die een scooter zouden hebben gestolen. Twee verdachten werden vrij snel aangehouden. In hun zoektocht naar de derde verdachte (verzoeker) zetten de betrokken politieambtenaren een deel van het gebied af waar verzoeker zich zou kunnen bevinden. Vervolgens werd er een politiehond ingezet om verzoeker te vinden. De hond trof verzoeker in de bosschages aan en beet verzoeker in zijn linker bovenarm. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau en aldaar ingesloten. De volgende ochtend rond 11.30 uur werd verzoeker bezocht en behandeld door een arts.
Verzoeker klaagt erover dat de politie bij de aanhouding een diensthond heeft ingezet, die hem in zijn bovenarm heeft gebeten.
Het ging weliswaar niet om het meest ernstige feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, maar de politie had geen goed alternatief om verzoeker op een ander wijze op te sporen. Nu de hond voortdurend was aangelijnd, mocht de politie de hond inzetten.
Dat verzoeker daadwerkelijk door de hond is gebeten, is naar het oordeel van de Nationale ombudsman aan hemzelf te wijten aangezien hij zich op meerdere momenten bekend had kunnen maken en daarmee de confrontatie met de hond had kunnen voorkomen.
De politie heeft het vereiste dat grondrechten worden gerespecteerd, te weten het recht op lichamelijke integriteit, voldoende gerespecteerd.
De klacht over de gebrekkige medische verzorging is niet gegrond.