Klager is gescheiden en heeft één dochter, die bij zijn ex-vrouw woont. Zijn maatschappelijk werkster en hij maakten zich al langere tijd ernstige zorgen om de thuissituatie van zijn dochter. Gezien de zorgen en het slechte contact met moeder stuurde de maatschappelijk werkster op 9 januari 2013 per aangetekende post namens klager een zorgmelding aan het AMK. In deze zorgmelding werd aangedrongen op plaatsing bij vader of uithuisplaatsing, omdat de eerdere ondertoezichtstelling volgens klager onvoldoende had geholpen.
Klager klaagde erover dat het AMK en/ of het aanmeldteam De Toegang van het Bureau Jeugdzorg de zorgmelding van zijn maatschappelijk werkster niet serieus had behandeld.
De Nationale ombudsman oordeelde als volgt. Uit onderzoek bleek dat de zorgmelding allereerst 18 dagen niet traceerbaar was en dat de maatschappelijk werkster niet werd geïnformeerd. Hierna werd de melding niet direct in behandeling genomen, maar moest de maatschappelijk werkster de zorgmelding eerst aan de moeder voorleggen, omdat zij een professionele hulpverlener was. Op vragen hierover door de maatschappelijk werkster kwam geen inhoudelijke uitleg van het Bureau Jeugdzorg, maar werd verwezen naar protocollen. Tijdens het onderzoek bleek in eerste instantie dat Bureau Jeugdzorg hier mee doelde op het protocol van handelen AMK, maar later bleek het de Meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling te zijn. Deze meldcode trad echter pas per 1 juli 2013 in werking en schrijft voor dat er een gesprek dient plaats te vinden tussen de beroepskracht en de ouder(s) van het kind om de door hem of haar herkende signalen te bespreken. Maar de maatschappelijk werkster kan helemaal niet gezien worden als zo'n beroepskracht. Zij had geen rol als begeleider van de dochter en was ook niet op andere wijze betrokken binnen het jeugdhulpverleningscircuit.
Vervolgens stuurde Bureau Jeugdzorg de melding slechts ter kennisgeving aan de Raad, waardoor verzoeker nog meer het gevoel kreeg dat de melding niet serieus werd genomen. Hoewel de melding onder verantwoordelijkheid van de Raad nog een keer kwijtraakte, bleek niet dat Bureau Jeugdzorg na 21 februari 2013 uit eigen beweging checkte of de melding was aangekomen en in het onderzoek was meegenomen. Bureau Jeugdzorg wekte met zijn optreden de indruk niet actief naar klager of zijn maatschappelijk werkster te hebben geluisterd. Hierdoor was terecht het gevoel ontstaan dat er onvoldoende interesse was voor zijn zorgmelding en hij niet voldoende serieus werd genomen.
Er werd gehandeld in strijd met het vereiste van actief luisteren naar de burger. De klacht is gegrond.