De politie ging op 29 december 2013 bij verzoeker thuis langs omdat verzoekers dertienjarige zoon vuurwerk aan het afsteken was in de tuin, terwijl dit nog niet was toegestaan. De zoon was op dat moment alleen thuis. Nadat de zoon de voordeur had opengedaan voor de politie, liep de politie door de woning naar de tuin. Daar sprak de politie met de zoon en zijn vriendjes over het te vroeg afsteken van vuurwerk. Vervolgens ging de politie de woning weer binnen en op weg naar buiten zag zij een (vuistvuur)wapen liggen. De politie vroeg toen (onder andere) aan de zoon of er nog meer wapens waren. Nadat de zoon hierop had gereageerd, nam de politie contact op met de hulpofficier van justitie in verband met het in beslag nemen van (een) wapen(s) en het regelen van een machtiging tot binnentreden.
Verzoeker klaagde erover dat de politie zijn woning was binnengetreden zonder dat toestemming was gevraagd en gekregen van zijn zoon. Daarnaast was verzoeker van mening dat zijn dertienjarige zoon mede gezien zijn leeftijd sowieso niet bij machte was om deze toestemming te geven. Ook stelde verzoeker dat de politie geen machtiging tot binnentreden had getoond.
Ten aanzien van het vragen en geven van toestemming voor het binnentreden, stonden de verklaringen tegenover elkaar en daarom konden de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman geen oordeel geven over dit klachtonderdeel. Voor zover de politie toestemming had gevraagd voor het binnentreden, overwogen de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman dat de politie de zoon –vanuit het oogpunt van behoorlijkheid en kinderrechten –had moeten meedelen dat hij de toegang ook mocht weigeren. Het zou beter zijn om dit in het vervolg ook te doen. Verder oordeelde de Nationale ombudsman dat de klacht over het niet tonen van de machtiging tot binnentreden feitelijke grondslag miste. Overigens waren de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman van oordeel dat de politie de vraag/vragen aan verzoekers zoon over wapens achterwege had dienen te laten.