Verzoekster was werkzaam bij de Koninklijke Marine. Op enig moment stuurde zij het hoofd Sectie Bedrijfsvoering een mail, waarin zij schreef dat er binnen het team veel weerstand bestond tegen het regiohoofd. Enige weken later werd zij ontboden bij de Directeur Bedrijfsmaatschappelijk Werk. Het gesprek richtte zich op onbetamelijk gedrag van verzoekster, respectievelijk overtreding van de krijgstucht, respectievelijk subordinerend gedrag van verzoekster. Naast de e-mail kwam nog een aantal andere punten van kritiek aan de orde, die betrekking hadden op verzoeksters gedrag.
Na een aantal maanden kreeg verzoekster het bericht dat het verslag dat van het gesprek was opgemaakt, als ambtsbericht was aangemerkt, hetgeen tot rechtspositionele consequenties kan leiden. Verzoekster tekende hiertegen bezwaar aan, en het besluit werd uiteindelijk hangende de bezwaarprocedure ingetrokken. Omdat verzoekster niet tevreden was met de wijze waarop zaken waren gelopen en de wijze waarop met haar belangen was omgegaan, diende zij een klacht in. Deze klacht werd op 10 april 2012 ongegrond verklaard.
Verzoekster klaagde erover dat de beslissing van het ministerie van Defensie van 10 april 2012 op haar klacht onbevoegd is genomen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het feit dat de klacht was afgedaan door iemand met dezelfde rang als de beklaagde ambtenaar, tot gevolg heeft gehad dat bij verzoekster onvoldoende vertrouwen is geschapen dat er sprake was van onafhankelijke klachtbehandeling en dat daardoor de schijn van partijdigheid is gewekt.
Het vereiste van onpartijdigheid is geschonden.
Verzoekster klaagde er voorts over dat de klachtencommissie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gedragingen van beklaagden niet als niet-behoorlijk zijn aan te merken. Klacht is deels gegrond, deels niet gegrond.