Een man ziet in een stemlokaal een aantal dingen gebeuren die volgens hem niet door de beugel kunnen. Na een vergeefs beroep op de voorzitter van het stemlokaal belt hij de politie. Die is snel ter plaatse en praat met de voorzitter en met de man. De politie vertelt meneer dat ze niets voor hem kunnen doen, dat hij bij de gemeente moet zijn met zijn klachten. De man blijft aanhouden en wil van geen weggaan weten. Het gesprek loopt hoog op en er komen steeds meer mensen omheen staan. Omdat de openbare orde bij het stemlokaal in het gedrang komt geeft de politie hem te kennen dat hij als hij nou niet weggaat wordt aangehouden. Als meneer na eerst te zijn weggegaan weer terugloopt is voor de agenten de maat vol en wordt hij aangehouden.
De man klaagt erover dat hij met geweld is aangehouden terwijl hij zich niet heeft verzet.
De politieambtenaren hebben in eerste instantie geprobeerd de gemoederen te sussen door langdurig met meneer in gesprek te gaan. Toen meneer weer terugkwam om hun namen te noteren- wat een omstander al voor verzoeker op diens verzoek had gedaan – is hij aangehouden. De verklaringen van omstanders over hoe de man zich bij zijn aanhoudingen heeft gedragen lopen uiteen maar gelet op de opgelopen gemoederen van zowel meneer als de omstanders is het aannemelijk dat meneer zich wel heeft verzet. Hij heeft zich losgerukt en is daarop ter hoogte van de nek vastgepakt en via een nekklem naar de grond gebracht. Mede gelet op de sfeer bij het stemlokaal wordt meer waarde gehecht aan de verklaringen van de politieambtenaren op dit punt.
De-escalatie, grondrechten