Verzoeker is projectontwikkelaar en kocht begin 2002 een perceel grond van de Ontwikkelingsmaatschappij Midden-IJsselmonde (OMMIJ). Dit is een samenwerkingsverband van de gemeenten Albrandswaard en Barendrecht voor de ontwikkeling van bouwlocaties. Aan verzoeker was ontheffing verleend van de verplichting om binnen drie maanden met bouwen te beginnen.
In de verkoopvoorwaarden staat dat de koper een boete van 20% van de verkoopprijs is verschuldigd, als de grond onbebouwd wordt (door-)verkocht. Bovendien is daarvoor toestemming van OMMIJ vereist. Begin 2011 vroeg verzoeker toestemming voor de verkoop van zijn, nog niet bebouwd, perceel. OMMIJ verleende die toestemming met als voorwaarde dat hij 25% van de winst, vastgesteld op € 84.303, zou afdragen.
Verzoeker reageerde en schreef dat de verkoop niet uit speculatieve overwegingen voortkwam. Ook zou hij geen winst behalen als zijn kosten (krediet, rente) over de afgelopen jaren in aanmerking zouden worden genomen. OMMIJ deelde hem daarop mee dat voor het vaststellen van de winst de betaalde renten buiten beschouwing worden gelaten en dat hij een verlaagd bedrag, € 21.075, diende te betalen. Dit is ook kort na de overdracht van de eigendom overgemaakt.
Verzoeker wendde zich vervolgens in mei en oktober 2011 tot de OMMIJ met een verzoek om een minnelijke regeling. Hij wees op de gevolgen van de economische recessie en stelde nogmaals dat er geen sprake was van door speculatie verkregen winst. OMMIJ zag echter geen aanleiding voor een verdere verlaging, dan wel kwijtschelding. Verzoekers klaagt er over dat de OMMIJ niet wil meewerken aan een minnelijke oplossing.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het standpunt van OMMIJ niet onredelijk was. Hij overwoog daarbij onder meer dat de oorspronkelijke, volgens de verkoopvoorwaarden vastgestelde boete, al was verlaagd tot 25% van dat bedrag. Bovendien had verzoeker direct na de overdracht van de eigendom dat bedrag overgemaakt. De ombudsman concludeerde daaruit dat OMMIJ en verzoeker het kennelijk eens waren over de hoogte van de boete en er dus als een minnelijke regeling was getroffen. Van feiten of omstandigheden die aanleiding konden geven om daar op terug te komen is de ombudsman niet gebleken.
De klacht is niet gegrond.
Getoetst is aan het redelijkheidsvereiste.