Verzoekers zoon werd verdacht van het plegen van een ernstig misdrijf. Met zijn ouders was afgesproken dat hij zich zou melden op het politiebureau. Op het politiebureau werd hij in de centrale ontvangstruimte aangehouden, waar op dat moment een aantal mensen aanwezig was. Verzoekers vader klaagt erover dat de privacy van zijn zoon hiermee is geschaad. De Nationale ombudsman toetst aan het vereiste dat grondrechten moeten worden gerespecteerd. In dit geval het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De Nationale ombudsman vindt de aanhouding in de centrale ontvangstruimte niet onbehoorlijk nu de privacyschending beperkt is gebleven, door de wijze waarop hem de mededeling is gedaan. Dit gebeurde zonder stemverheffing en niemand keek op of om. Wel vraagt de Nationale ombudsman zich af of het niet wenselijker was geweest de aanhouding in een andere ruimte te laten plaatsvinden.
Tevens klaagt verzoeker erover dat een politieambtenaar zich intimiderend en manipulerend heeft opgesteld tijdens het verhoor. Verzoekers zoon had zich beroepen op zijn zwijgrecht en verzoeker had zich op zijn verschoningsrecht beroepen. De politieambtenaar zou hebben geprobeerd verzoeker zover te krijgen dat hij zijn zoon zou overhalen om toch een verklaring af te leggen. De Nationale ombudsman vindt niet aannemelijk dat de politieambtenaar zich op deze gestelde wijze heeft opgesteld. Daarnaast acht de Nationale ombudsman het niet onbehoorlijk dat een politieambtenaar vanuit zijn visie op het belang van de minderjarige verdachte met de advocaat of de vader in gesprek gaat over de wenselijkheid van het beroep op het zwijg- of verschoningsrecht. De Nationale ombudsman toetst aan het vereiste van fair play.
Een derde klacht betreft de houding van een politieambtenaar tijdens een doorzoeking van de woning van verzoeker. Volgens hem had een van de politieambtenaren hem uitgelachen. Het is van belang dat de politie burgers op een fatsoenlijke manier bejegent. Hieraan toetst de Nationale ombudsman deze klacht. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat de politieambtenaar heeft gelachen en dat verzoeker haar daarop heeft aangesproken. Aannemelijk is dat het lachen een reactie is geweest op het disproportionele gedrag van verzoeker tijdens de doorzoeking. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat in zo'n chaotische en absurde situatie het niet altijd makkelijk is om zichzelf in de plooi te houden, al dient daarnaar wel worden gestreefd. Gelet op het gedrag van verzoeker en op het feit dat de politieambtenaar niet de bedoeling had verzoeker te kwetsen, vindt de Nationale ombudsman dat de politieambtenaar de fatsoensnormen niet heeft overschreden.
Ook klaagt verzoeker over het doen van een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg (verder: BJZ). De Nationale ombudsman is van oordeel dat het gedrag van verzoekers jongste zoon tijdens de doorzoeking in combinatie met het gedrag van verzoeker voldoende reden vormde voor het doen van een zorgmelding. Dat de Raad voor de Kinderbescherming al bij dit gezin betrokken was in verband met de verdenking van de oudste zoon, doet hieraan niet af. De zorgmelding is niet rechtstreeks bij BJZ gedaan, maar via de GGD. Deze heeft uiteindelijk besloten niet door te verwijzen naar BJZ. De gevolgen van de zorgmelding zijn uiteindelijk beperkt gebleven; er is geen onderzoek ingesteld. De Nationale ombudsman toetst aan het vereiste van evenredigheid.
Tot slot klaagt verzoeker nog over de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft hem niet meer in de gelegenheid gesteld om een verklaring in persoon af te leggen over zijn klacht, omdat verzoeker niet binnen de gestelde termijn had gereageerd op de vraag of hij hierop prijs stelde. De klachtencommissie had omwille van de voortvarendheid hem nog de mogelijkheid geboden schriftelijk te reageren. De Nationale ombudsman hanteert een vaste beleidslijn dat het horen van een klager niet afhankelijk gesteld mag worden van een niet in de wet voorziene formaliteit, zoals het binnen een bepaalde termijn reageren op de vraag van een bestuursorgaan of de betrokkene gehoord wil worden. De Nationale ombudsman stelt dat de klachtencommissie navraag had moeten doen bij verzoeker of hij ervan afzag gehoord te worden, toen deze niet binnen de termijn had gereageerd. Nu verzoeker voordat de klachtencommissie een advies had uitgebracht liet weten dat hij gehoord wilde worden, en de klachtencommissie anderszins heeft beslist, is daarmee gehandeld in strijd met het vereiste van fair play.
Recent is artikel 9:10 Awb gewijzigd en kan aan een klager een redelijke termijn worden geboden om te verklaren dat hij gebruik wil maken van zijn recht om gehoord te worden. Na het ongebruikt verstrijken van die termijn, kan het bestuursorgaan afzien van horen. Ook onder die omstandigheden vindt de Nationale ombudsman dat in dit geval niet van het horen had kunnen worden afgezien, omdat de wens om toch gehoord te worden de klachtencommissie had bereikt voordat zij het advies had vastgesteld.