De Belastingdienst/Limburg heeft een onderzoek uitgevoerd bij het bedrijf van een cliënt van verzoeker. Verzoeker klaagt erover dat een bij dit onderzoek betrokken ambtenaar van de Belastingdienst nauwe banden heeft met een concurrerend bedrijf.
De desbetreffende medewerker van de Belastingdienst is betrokken bij een onderneming die verwikkeld is in een civielrechtelijke procedure met het bedrijf van een cliënt van verzoeker.
De Belastingdienst liet tijdens het onderzoek weten dat niet betreffende medewerker, maar een andere medewerker van de Belastingdienst bij het bewuste onderzoek betrokken is geweest. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Tijdens het onderzoek is niet gebleken dat de betrokken medewerker van de Belastingdienst misbruik heeft gemaakt van zijn positie bij de Belastingdienst door op ongeoorloofde wijze informatie uit de systemen te halen om te gebruiken in een gerechtelijke procedure tegen de cliënt van verzoeker. Noch is aannemelijk dat de betreffende medewerker anderszins uit hoofde van zijn functie invloed heeft uitgeoefend ten nadele van het bedrijf van een cliënt van verzoeker of verzoeker zelf. In zoverre kan dus niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van onbehoorlijk handelen van de betreffende medewerker in relatie tot het vereiste van integriteit.
De Nationale ombudsman vindt dat het te billijken is dat een medewerker van de Belastingdienst privé direct dan wel indirect betrokken kan zijn bij een onderneming mits zijn nevenwerkzaamheden die hij verricht niet leiden of zouden kunnen leiden tot (de schijn van) belangenverstrengeling, botsing van belangen en schade aan het aanzien van de dienst of het ambt. Niettemin is dit een onderwerp dat uiterst gevoelig kan liggen.
De schijn van belangenverstrengeling kan gewekt worden indien een belanghebbende, tevens belastingambtenaar, in een civielrechtelijke procedure uitspraken doet die ook afkomstig hadden kunnen zijn uit interne informatiesystemen van de Belastingdienst.
De Belastingdienst ziet in de ingediende klacht aanleiding te concluderen dat de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. Zo bezien onderschrijft de Nationale ombudsman dan ook dat de Belastingdienst de betrokken medewerker van de Belastingdienst dringend heeft geadviseerd om in het vervolg niet meer zelf in persoon op te treden, maar zich te laten vertegenwoordigen.
De Nationale ombudsman concludeert dat de Belastingdienst en het ministerie in de behandeling van de primair door verzoeker bij het ministerie ingediende klacht zijn tekortgeschoten. Immers, het had in de rede gelegen dat bovengenoemde conclusie en actie was genomen bij de interne klachtbehandeling bij de Belastingdienst zelf. Daarmee heeft de Belastingdienst gedurende enige tijd een situatie waarin sprake was van schijn van belangenverstrengeling laten voortduren. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.