De rechter had bij de echtscheidingsbeschikking bepaald dat verzoeker partneralimentatie moest betalen van €1.400. Verzoeker verkeerde jarenlang in de veronderstelling dat hij de door hem verschuldigde alimentatie betaalde aangezien hij maandelijks een bedrag van €1.000 aan zijn exechtgenote betaalde. Pas na drie jaar bleek hem dat de rechter anders had bepaald.
Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verzocht verzoeker zijn achterstand van juni 2010 tot en met januari 2011 te voldoen. Verzoeker betaalde deze en het LBIO nam de inning van de alimentatie niet over. Drie weken later schreef het LBIO verzoeker dat hij achterstand had van juni 2010 tot en met april 2011 en verzocht hem binnen drie weken bewijs te sturen dat hij die achterstand had voldaan. Toen het LBIO hiervan geen bewijsstukken ontving, nam het LBIO de inning van de partneralimentatie over.
Verzoeker klaagt erover dat het LBIO alsnog de inning van de alimentatie heeft overgenomen terwijl het daarbij geen rekening heeft gehouden met de informatie die het reeds over zijn betalingsgedrag had en dit drie weken eerder geen reden vormde de inning over te nemen. Voorts verwijt hij het LBIO dat het de opslagkosten berekent over het volledig verschuldigde maandelijkse alimentatiebedrag, terwijl hij altijd een bedrag van €1.000 rechtstreeks aan zijn ex-echtgenote betaalde.
De Nationale ombudsman heeft de gedraging van het LBIO getoetst aan het vereiste van transparantie dat inhoudt dat de overheid open en voorspelbaar is in haar handelen, zodat het voor de burger duidelijk is waarom de overheid bepaalde dingen doet. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het LBIO open en voorspelbaar heeft gehandeld door verzoeker aan te geven wat van hem verlangd werd en wat de consequenties konden zijn alvorens het besloot om de inning van de partneralimentatie over te nemen. En ook bij de overname van de inning en daarna in de maand juni 2011 heeft het LBIO op dezelfde wijze gehandeld; in overeenstemming met het vereiste van transparantie. Wel ziet de Nationale ombudsman dat het LBIO in de correspondentie met verzoeker niet expliciet heeft gesproken over het gegeven dat de achterstand is ontstaan doordat verzoeker stelselmatig te weinig betaalde, terwijl wel is gebleken dat het LBIO ervan op de hoogte was dat hij maandelijks een bedrag van €1.000,00 betaalde in plaats van €1.534,48. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat dit bij verzoeker het gevoel heeft gegeven dat het LBIO hem niet begreep. Het LBIO had dit kunnen voorkomen door zijn berichtgeving bij de situatie van verzoeker aan te sluiten. Dit laat echter onverlet dat het LBIO de inning mocht overnemen aangezien verzoeker niet binnen de termijn aan het LBIO had aangetoond dat hij geen achterstand had.
Voorts heeft het LBIO in zijn communicatie naar verzoeker over de opslagkosten gehandeld in overeenstemming met het vereiste van goede motivering.