Er zijn vijf jaren verstreken sinds verzoeker voor het laatst omgang heeft gehad met zijn kinderen. De rechter heeft zich uiteindelijk eind 2010 tegen een omgangsregeling uitgesproken, mede op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Verzoeker klaagt erover dat de Raad voor de Kinderbescherming vooringenomen en onzorgvuldig heeft gehandeld in het onderzoek naar de mogelijkheden tot omgang tussen hem en zijn kinderen.
Hoewel de Raad en de klachtencommissie meerdere klachten over het onderzoek gegrond hebben verklaard, gaat het verzoeker erom dat de Raad desondanks niet heeft erkend dat het onderzoek daardoor in zijn geheel onzorgvuldig en vooringenomen is geweest. Ook heeft de Raad voor de Kinderbescherming hiervoor geen excuses aangeboden.
Samengevat komt het erop neer dat er teveel tijd overheen is gegaan voordat het onderzoek is gestart, dat het advies van het Centrum Internationale Kinderontvoering zonder meer is overgenomen - er was dus niet zozeer sprake van vooringenomenheid als wel van het ontbreken van verificatie -, en er in het eerste gesprek met verzoeker de verkeerde toon is getroffen. Daardoor is verzoeker zo verontwaardigd geraakt en stond hij niet meer open voor begeleide omgang. Er zijn weliswaar pogingen gedaan om hem alsnog te overtuigen van de noodzaak daartoe, maar die zijn niet geslaagd omdat verzoeker bijvoorbeeld niet bij het vervolgonderzoek is betrokken, hetgeen hem wellicht tot andere gedachten had kunnen brengen. De opstelling van de Raad is in strijd met het vereiste van professionaliteit geweest. De brief van 20 september 2011 van de regiodirecteur, waarin verzoeker excuses worden aangeboden voor onder meer het onvoldoende moeite doen om de gevoelens van discriminatie weg te nemen, vormt een schrale troost en komt zo vier jaren na dato, veel te laat. De gedraging is niet behoorlijk. Het is aan de Raad om zich verder te bezinnen wat dit in dit geval inhoudt voor het advies en daarvoor met verzoeker in gesprek te gaan.
professionaliteit