Verzoeker ontving naast zijn gedeeltelijke WAO-uitkering een Ziektewetuitkering. Hij voelde zich door verschillende medewerkers van het UWV onheus bejegend. Met name een opmerking van een verzekeringsarts had hij als pijnlijk ervaren. Van het gesprek met die arts had verzoeker een geluidsopname gemaakt zonder hiervoor toestemming te vragen. Zijn klachten over de medewerkers werden deels niet ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Verzoeker klaagde over de manier waarop zijn klachten waren afgehandeld. Het onderzoek van de Nationale ombudsman richtte zich op het niet ontvankelijk verklaren van de klacht over de verzekeringsarts en het weigeren van een gesprek met de betrokken arts. Volgens het UWV hoefde deze klacht niet in behandeling genomen te worden vanwege overschrijding van de jaartermijn. Ook had verzoeker zijn grieven over de arts kunnen melden aan andere medewerkers van het UWV waarmee hij in de tussentijd te maken had gehad. Een gesprek met de arts werd niet meer nodig geacht.
De Nationale ombudsman overwoog dat het UWV had moeten onderzoeken of de jaartermijn feitelijk was overschreden op het moment dat verzoeker zijn klacht indiende. Dan had op eenvoudige wijze vastgesteld kunnen worden dat er tussen dat moment en het gesprek met de arts nog geen jaar verstreken was. Ook oordeelde de Nationale ombudsman dat de afwijzing van een gesprek met de verzekeringsarts, omdat verzoeker zijn grieven ook aan anderen had kunnen uiten, niet terecht was en in strijd met het op dit vlak ontwikkelde beleid over het 'driehoeksgesprek'.
De Nationale ombudsman vond overigens dat verzoeker zijn gesprekspartner van te voren had moeten informeren dat hij een geluidsopname wilde maken.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het UWV in strijd met het vereiste van actieve en adequate.
informatieverwerving had gehandeld door niet te onderzoeken of de gedraging feitelijk meer dan een jaar voor indiening van de klacht had plaatsgevonden. De gedraging was op dit punt niet behoorlijk