De grootouders en vader van een veertienjarige autistische jongen klagen over het optreden van de politie van het korps Limburg Zuid. Ze klagen erover dat bij de aanhouding een politiehond op intimiderende wijze is ingezet, dat geen rekening is gehouden met zijn autisme en dat hij te strak geboeid is afgevoerd. De moeder van de jongen had de politie gemeld dat ze door haar zoon bedreigd werd in haar huis. Twee surveillancewagens met in elk twee politiefunctionarissen waren op de melding afgekomen. Op dat moment was de jongen er al vandoor. Twee politiefunctionarissen, waarvan een hondenbegeleider, gingen achter de jongen aan om hem aan te houden wegens dreiging met geweld. De hondenbegeleider nam zijn hond mee uit de auto om de jongen op te sporen.
Hij had de jongen al snel in het vizier. De hond speelde daarbij geen enkele rol. De politie ging vervolgens op de jongen af met de hond die luid blafte en liet de jongen op zijn knieën op de grond gaan zitten. De grootouders van de jongen kwamen net langs en bemoeiden zich met deze aanhouding van hun kleinkind. Ze lieten weten dat de jongen autistisch is. De Nationale ombudsman oordeelde dat de klaacht op dit punt gegrond was. De inzet van de politiehond was in dit geval geen evenredig middel was. Niet valt in te zien waarom de hond uit de auto werd gehaald.
Dat de politie geen rekening hield met het autisme van de jongen is hen niet aan te rekenen omdat de politie hiervan pas na afloop op de hoogte. Dat de jongen geboeid werd afgevoerd naar het politiebureau was naar omstandigheden, gezien het verzet van de grootouders en de kans op opnieuw weglopen niet in strijd met de evenredigheid. De klacht was aanleiding de minister van Veiligheid en Justitie (opnieuw) te verzoeken de regels voor de inzet van surveillancehonden uit te werken, dit onder verwijzing naar het rapport van de nationale ombudsman 2009/076.