2011/251: BJZ betrekt vader onvoldoende bij beslissingen rondom zijn kinderen na overlijden moeder

Rapport

Verzoeker is van Spaanse afkomst, gescheiden en gezaghebbende ouder van drie kinderen. Toen moeder bij wie de kinderen verbleven overleed, nam BJZ geen contact met hem op in Spanje om met hem over de ontstane situatie te overleggen. In plaats daarvan deed BJZ nog diezelfde dag bij de RvK een spoedverzoek, wat leidde tot een directe schorsing van verzoeker in de uitoefening van het gezag over zijn kinderen. Voorts werd hij zonder enig onderzoek pedagogisch beperkt geacht en werd vastgesteld dat andere middelen in het vrijwillig kader hadden gefaald, terwijl volgens verzoeker in het geheel niet was getracht om in een vrijwillig kader hulp te verlenen. Toen hij na het overlijden van moeder in Nederland aankwam, mocht hij van BJZ niet naar zijn kinderen, maar werd hij verzocht om naar BJZ te komen voor een gesprek.

Verzoeker klaagde erover dat BJZ hem als vader onvoldoende betrok bij de beslissingen rondom zijn kinderen. Verzoeker voelde zich daardoor niet erkend als vader.

De Nationale ombudsman stelde allereerst vast dat het contact tussen BJZ en verzoeker zeer moeizaam verliep. Hoewel de schorsing snel weer werd opgeheven, was voor verzoeker daarmee wel de toon gezet en stelde hij zich zeer kritisch en enigszins opstandig op.

De ombudsman kreeg tijdens het onderzoek de indruk dat BJZ niet erg gemotiveerd was om het vervolgens door de rechter aangeboden mediation-traject in te gaan. Het probleem zat volgens BJZ namelijk in de relatie tussen verzoeker en zijn twee dochters, en niet in de relatie tot BJZ. Echter, gezien de grote communicatieproblemen die de gezinsvoogd met verzoeker had, oordeelde de Nationale ombudsman dat BJZ open had moeten staan voor het mediation-traject. Dit gold te meer nu de gezinsvoogd had aangegeven dat verzoeker in het verleden bleef zitten en de strijd met BJZ bleef aangaan en zij niet begreep dat zij met verzoeker, die zij als een intelligente man beschreef, niet tot een constructief gesprek kon komen. De Nationale ombudsman oordeelde dat dit een gemiste kans was om de werkrelatie met verzoeker te verbeteren en had van BJZ meer inspanning verwacht om het mediation-traject van start te laten gaan.

Hiermee werd echter niet ontkend dat verzoeker zelf deel had aan de slechte werkrelatie met BJZ. Verzoeker riep de ander steeds ter verantwoording in zijn communicatie, wat weinig ruimte liet voor een goed gesprek. Verzoeker legde daarin steeds de nadruk op het verleden en wilde dan vervolgens de bevestiging dat hierin van alles was fout gelopen en de ondertoezichtstelling onterecht was geweest. Hierdoor ontstond een zichzelf versterkend patroon: iedereen raakte hierdoor steeds meer overtuigd van zijn eigen standpunt dat alles aan de ander lag. Hoewel verzoeker op dit punt hetzelfde kon worden verweten als BJZ, achtte de Nationale ombudsman het, gezien de slechte "start" vanwege de schorsing uit het gezag en de negatieve beeldvorming rondom zijn persoon, niet onbegrijpelijk dat verzoeker zeer kritisch en enigszins opstandig was. Van een professionele organisatie als BJZ had vervolgens meer inzicht in dit gedrag mogen worden verwacht, door nader uit te zoeken waarom verzoeker op deze wijze reageerde. Mediation of enig ander gesprek met een onafhankelijke partij erbij had hier waarschijnlijk een positieve rol kunnen spelen, waarbij de kans groot was geweest dat beide partijen hun beeld over elkaar hadden kunnen bijstellen.

BJZ stond niet voldoende open voor mogelijkheden tot verbetering van de werkrelatie met verzoeker, waardoor hij meer betrokken kon worden bij de beslissingen rondom de kinderen. De Nationale ombudsman achtte het dan ook begrijpelijk dat verzoeker zich daarbij niet erkend voelde als vader.

Er werd gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit. De Nationale ombudsman achtte de gedraging niet behoorlijk.

Instantie: Bureau Jeugdzorg Groningen

Klacht:

verzoeker onvoldoende betrokken bij de beslissingen rondom zijn kinderen

Oordeel:

Gegrond