2011/201: RvdK informeert vader niet over uitvoering uitspraak hof inzake omgangsregeling met zoon

Rapport

De heer S. en mevrouw W. hebben samen een zoon X. In 2007 gingen zij uit elkaar. De Raad voor de Kinderbescherming te Breda adviseerde de rechtbank om de hoofverblijfplaats van X te bepalen bij mevrouw W. en een omgangsregeling tussen X en de heer S. vast te stellen. De rechtbank volgde het advies van de Raad. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verklaarde tijdens het door de heer S. aangespannen hoger beroep dat het het raadsrapport onvoldoende onderbouwd achtte.

In deze zaak acht de Nationale ombudsman het van belang dat de Raad bij objectieve twijfel aan de kwaliteit van het rapport, spoedig maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat het rapport verder geen rol meer speelt. Ook een tijdige en nette afhandeling van de klachtafhandeling naar de heer S. toe is daarbij van belang. De Raad heeft echter op geen enkele wijze naar de heer S. toe gereageerd na de uitspraken van de klachtencommissie en het gerechtshof. Pas na interventie door de Nationale ombudsman heeft de regiodirecteur van de Raad meer dan veertien maanden na de uitspraak een reactie naar de heer S. gestuurd. Door met grote vertraging en slechts na tussenkomst van de Nationale ombudsman te reageren op de uitspraken van de klachtencommissie en het gerechtshof naar de heer S., en een reactie te geven die bovendien ontoereikend is om de invloed van het omstreden raadsrapport te beperken, heeft de Raad voor de Kinderbescherming naar het oordeel van de Nationale ombudsman gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsvereiste.

De Nationale ombudsman geeft de Raad ter overweging om in soortgelijke gevallen standaard het gerechtshof te informeren en een aantekening te maken op het raadsdossier over uitspraken van de klachtencommissie, de kinderrechter en/of het Gerechtshof over de kwaliteit van het raadsrapport. Ook beval de Nationale ombudsman de Raad aan om in soortgelijke gevallen aanvullende maatregelen te overwegen en de betrokkenen daarvan op de hoogte te stellen.

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming (regio Midden- en West Brabant)

Klacht:

onvoldoende gevolgen verbonden aan de uitspraak van de klachtencommissie van de Raad van 4 november 2008, waarin verzoekers klachten gegrond zijn verklaard en waarin ondermeer is geoordeeld dat de inhoud van het raadsrapport niet toetsbaar en/of controleerbaar is wat betreft de objectiviteit van de beantwoording van de onderzoeksvragen

Oordeel:

Gegrond