Verzoekers 15-jarige zoon werd in opdracht van de officier van justitie aangehouden op verdenking van wapenbezit. Dit gebeurde op school door politiemensen in burger. Daar werd ook – in het zicht van klasgenoten – zijn kluisje doorzocht. Er werd geen wapen aangetroffen.
De ouders van de jongen klagen erover dat hun zoon als verdachte is aangemerkt en dat de aanhouding op school heeft plaatsgevonden.
Mondelinge informatie van een buurtgenoot van het gezin aan de wijkagent bleek de basis te zijn geweest voor het ingrijpen door de politie. De Nationale ombudsman vond die basis in dit geval te smal. Daarbij was van belang dat niet is getoetst of sprake was van informatie uit een betrouwbare bron. Ook was onduidelijk of de jongen antecendenten op het gebied van wapens had. De Nationale ombudsman vond het optreden van politie en Openbaar Ministerie niet behoorlijk wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
Met deze conclusie was er geen ruimte meer om de keuze van de politie om de jongen op school aan te houden behoorlijk te oordelen. De Nationale ombudsman wees erop dat het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind aangeeft dat aanhouding van iemand beneden 18 jaar slechts als uiterste maatregel mag worden toegepast. In het Handboek Jeugdzaken van het betrokken politiekorps staat dat aanhouding alleen in uitzonderingssituaties op school kan plaatsvinden. Van zo'n uitzondering was niet gebleken.
Aanbeveling aan politie en Openbaar Ministerie om te bezien welke gevolgen de conclusie van de Nationale ombudsman heeft voor de justitiële documentatie van de jongen, bijvoorbeeld de code waarmee de zaak is geseponeerd.
