In 2002 is de Europese richtlijn Energieprestatie van gebouwen (2002/91/EC) gepubliceerd (hierna: EPBD). De richtlijn is omgezet in Nederlandse regelgeving, die in werking trad op 1 januari 2008. Eigenaren van woningen en andere gebouwen moeten vanaf die datum bij verkoop of verhuur een energielabel overhandigen aan de koper/huurder.
Verzoeker (een comité dat gedupeerden van het EPA- en energielabelbeleid vertegenwoordigt) klaagt erover dat het Ministerie van VROM/ de minister van WWI (hierna: VROM/WWI) in de periode rond de invoering van het energielabel een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over de toekomst van het energielabel. Dit onder meer omdat VROM/WWI volgens verzoeker onvoldoende kenbaar heeft gemaakt dat er geen handhaving door de Nederlandse overheid zou plaatsvinden op de verplichting een energielabel te verstrekken. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat VROM/WWI onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de participanten van verzoeker bij de invoering van het energielabel en vervolgens bij (de uitvoering van) het beleid rond het energielabel.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat VROM/WWI verkeerde verwachtingen heeft gewekt bij de participanten van verzoeker. Verzoeker heeft redelijkerwijs op basis van de informatie die zij ontvingen, de overtuiging gekregen dat de verplichting van het hebben van een energielabel met zich meebrengt dat het energielabel niet vrijblijvend is en dat de Nederlandse overheid de burger houdt aan een dergelijke verplichting. VROM/WWI heeft op dit onderdeel gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.
Daarnaast is de Nationale ombudsman van oordeel dat VROM/WWI onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de maatschappelijke partijen waar verzoeker voor optreedt. Voor VROM/WWI was de medewerking van maatschappelijke partijen onmisbaar om uitvoering te kunnen geven aan de EPBD. Deze verwevenheid tussen de belangen van de overheid enerzijds en van de maatschappelijke partijen anderzijds, stelt in redelijkheid eisen aan de wijze waarop VROM/WWI om moet gaan met alle betrokken belangen. Het energielabel zoals dat destijds door de overheid is geïntroduceerd, is in de huidige tijd geen vitaal beleidsinstrument. Dit in tegenstelling tot het beeld dat bij de introductie ervan door de overheid is geschapen. De grote afstand tussen beide gegevens vraagt om een grondige zelfreflectie van VROM/WWI. De Nationale ombudsman is van oordeel dat VROM/WWI onvoldoende blijk heeft gegeven van die zelfreflectie en dat het onvoldoende recht heeft gedaan aan de ernst van de door VROM/WWI in het leven geroepen situatie. Dat blijkt al uit het feit dat VROM/WWI onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de energielabelplicht niet gehandhaafd zou worden en dat VROM/WWI kennelijk heeft miskend dat op die wijze valse verwachtingen zijn geschapen waardoor de belangen van spelers in het maatschappelijk veld zijn geschaad. Daarmee handelde VROM/WWI in strijd met het redelijkheidsvereiste.
De Nationale ombudsman doet aan de minister de aanbeveling om met de gerede partijen op basis van open overleg een helder gemeenschappelijk beeld te scheppen van ieders aandeel in de ontstane situatie en om te bespreken op welke wijze het mogelijk is het gebrek aan behoorlijkheid en daarmee geschonden vertrouwen te herstellen.