2010/326: Moeder klaagt dat LJ&R rechterlijke uitspraak over omgangsregeling onvoldoende uitvoert

Rapport

Verzoekster is na een zeer problematische periode gescheiden van de vader van haar kind. De onderlinge strijd had tot gevolg dat de zoon onder toezicht is gesteld door het Leger des Heils. Hierna besloot de rechter op verzoek van het Leger des Heils om de zoon met spoed uit huis te laten plaatsen vanwege het gedrag en de psychische gesteldheid van verzoekster. Tussen verzoekster en haar zoon stelde de rechter een begeleide omgangsregeling vast. Het Leger des Heils zette deze regeling op een gegeven moment stop.

Verzoekster klaagde er onder meer over dat het Leger des Heils onvoldoende uitvoering gaf aan de door de rechter bepaalde omgangsregeling tussen haar en haar zoon van minimaal twee uren per drie weken. Voorts klaagde verzoekster erover dat het Leger des Heils zich onvoldoende inspande om deze minimum-omgangsregeling uit te breiden, en niet toewerkte naar een onbegeleide omgangsregeling, terwijl het de intentie daartoe tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie van het Leger des Heils had uitgesproken.

De Nationale ombudsman overwoog dat beoordeling van de beslissing om de begeleide omgang te stoppen in plaats van uit te breiden en toe te werken aan een onbegeleide omgang, neerkomt op de beoordeling van de pedagogische inzichten en deskundigheid van het Leger des Heils. De Nationale ombudsman mag niet beoordelen of dit, ongeacht of hiertoe een intentie was uitgesproken, een juiste beslissing was. Daarvoor is het klachtrecht niet bedoeld. De Nationale ombudsman is echter wel van oordeel dat het Leger des Heils, zodra duidelijk werd dat de begeleide omgang niet snel kon worden hervat en de tijdens de hoorzitting uitgesproken intentie tot onbegeleide omgang niet kon worden gerealiseerd vanwege meer zwaarwegende belangen van de zoon, dit had moeten voorleggen aan de rechter met het verzoek om een nieuwe beslissing te nemen over de omgang. Nu dit tot aan maart 2010 niet gebeurde, kon worden gesteld dat de beslissing van de rechter over de omgang tot die tijd onvoldoende werd nageleefd, omdat de rechter immers had bepaald dat de omgang tussen verzoekster en haar zoon minimaal twee uren per drie weken diende te zijn. Erkenning van de bindende betekenis van rechterlijke uitspraken brengt mee dat het Leger des Heils de bevoegdheid miste om op eigen initiatief structureel van deze beschikking af te wijken. Door de rechter niet opnieuw te betrekken bij de te maken keuzes, werd het verzoekster onmogelijk gemaakt om de beslissing tot het stopzetten van de omgang en haar bezwaren hiertegen te laten toetsen.

Het Leger des Heils handelde in strijd met het vereiste van rechtszekerheid. De Nationale ombudsman achtte de gedraging niet behoorlijk.

Onvoldoende gevolg geven aan uitspraak College van Toezicht

Zoon in de veronderstelling laten verkeren dat verzoekster ziek was

Instantie: Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Leeuwarden

Klacht:

Onvoldoende gevolgen verbonden aan uitspraak van College van Toezicht van het Instituut van Psychologen; onvoldoende uitvoering gegeven aan de beschikking van de rechtbank.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Leeuwarden

Klacht:

Na uithuisplaatsing aan verzoeksters zoon meegedeeld dat zijn moeder ziek was.

Oordeel:

Niet gegrond