In juli 2008 werd verzoeker door meerdere politieambtenaren aangehouden. De aanhouding vond plaats via de zogenaamde uitpraatprocedure waarbij politieambtenaren de auto van verzoeker tot stilstand brachten, hun vuurwapens op de auto gericht hielden en verzoeker uit zijn auto praatten. Aanleiding voor de aanhouding waren meldingen over verzoeker van bedreiging en mogelijk vuurwapenbezit die kort ervoor bij de politie waren binnengekomen.
Verzoeker klaagt erover dat hij ten onrechte was aangehouden en dat de aanhouding zonder dat daar reden toe bestond met veel machtsvertoon was uitgevoerd.
Het aanhouden van verzoeker is getoetst aan het vereiste dat mensenrechten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid. De Nationale ombudsman oordeelt dat de politie niet in strijd met dit vereiste heeft gehandeld, omdat er een redelijke verdenking tegen verzoeker bestond van een strafbaar feit. De keuze voor de uitpraatprocedure is getoetst aan het evenredigheidsvereiste. De Nationale ombudsman heeft begrip voor de beslissing van de politie om gezien de bekendheid met verzoeker, zijn reputatie en eerdere activiteiten het zekere voor het onzekere te nemen ter bescherming van omstanders en politiemedewerkers. De gedraging is dan ook behoorlijk.
De Nationale ombudsman geeft in een slotbeschouwing aan er oog voor te hebben dat de uitpraatprocedure een ingrijpend middel is met een grote impact op de verdachte. De politie moet echter een risico-inschatting maken waarbij aanwijzigen over de persoon van de verdachte relevant kunnen zijn. Hierbij is van belang dat er voor de politie-professionals ruimte is om een eigen afweging te maken.
Overige klachten: - niet tijdig reageren op verzoekers belsignalen vanuit de ophoudcel in het politiebureau (gegrond); - niet inlichten over de reden van aanhouding (mist feitelijke grondslag); -niet voorgeleiden en verhoren (mist feitelijke grondslag).