Verzoeker viel wegens ziekte uit voor zijn werk als callcentermedewerker en daarom werd aan hem een Ziektewetuitkering toegekend. Op 3 juli 2009 werd hij gezien door een verzekeringsarts van het UWV te Rotterdam. Doel van het onderzoek was om te bepalen of verzoeker weer geschikt was te achten voor zijn eigen werk, wat zijn belastbaarheid was en of er relevante re-integratiemogelijkheden waren. Verzoeker had zelf al een MBO-opleiding tot hulpverlener in de psychiatrie uitgezocht die hij graag wilde doen. De arts had hierop aangegeven dat zij het werk als zorgverlener in de psychiatrie niet geschikt voor vond voor verzoeker, gezien zijn bipolaire stoornis.
Bij de Nationale ombudsman klaagde verzoeker erover dat de arts discriminerende uitlatingen had gedaan op basis van zijn ziektebeeld zonder enige kennis van zijn achtergrond, zijn persoon en zijn (werk)verleden en dat zij ongegronde twijfels uitte over zijn capaciteiten. Dit alles was blijkbaar gebaseerd op een vooroordeel van de verzekeringsarts over zijn ziektebeeld.
De Nationale ombudsman stelde vast dat verzoeker de opmerkingen van de verzekeringsarts als discriminerend had ervaren. Hij betreurde dat maar was van oordeel dat de verzekeringsarts met haar opmerkingen de grenzen van het respect voor verzoeker niet had overschreden. Zij diende tijdens haar onderzoek een oordeel te geven over verzoekers geschiktheid voor de door hem gewenste opleiding; het enkele feit dat dit oordeel - onder meer - was gebaseerd op zijn ziektebeeld is onvoldoende om te kunnen spreken van discriminerende uitlatingen. Het maken van dergelijke inschattingen en het bespreken hiervan met cliënten maakt onderdeel uit van het werk van een verzekeringarts. Dat haar oordeel geen stand kon houden maakte dat niet anders.
Het vereiste van correcte bejegening; de gedraging is behoorlijk.
Het opvragen van informatie bij de behandelaar; de klachtbehandeling.