Verzoekers dreven een vennootschap onder firma. Bij een boekenonderzoek over 2000 werden grote correcties op de belastbare winst aangebracht. Ook over de jaren daarna werden correcties van dezelfde aard aangebracht. Verzoekers tekenden bezwaar aan en kregen uitstel van betaling
De ontvanger legde ter zekerstelling van zijn rechten over 2000 beslag op de onroerende zaken van verzoekers. In een procedure over de aanslag 2000 besliste de rechtbank in het voordeel van verzoekers. De inspecteur tekende hoger beroep aan. De ontvanger handhaafde het voor de aanslag 2000 gelegde beslag en wilde voor de jaren na 2000 alleen verdergaand uitstel van betaling verlenen indien zekerheid werd gesteld. Verzoekers gingen in beroep bij de directeur van de Belastingdienst. Deze wees hun beroep af. Toen verzoekers aan de eis tot het stellen van zekerheid niet voldeden, legde de ontvanger aanvullend beslag voor de aanslagen 2001 tot en met 2005.
Verzoekers klaagden er over dat de directeur bij zijn oordeel onvoldoende rekening had gehouden met hun ondernemersbelang en het gelegde beslag had gehandhaafd ondanks de voor verzoekers gunstige uitspraak van de rechter. Ook klaagden zij over het gelegde aanvullende beslag.
De Nationale ombudsman overwoog dat de directeur zich bij de uitspraak had beperkt tot toetsing aan de Leidraad Invordering 2008. Van de directeur mocht echter ook verwacht worden dat hij, als beroepsinstantie, met een bredere blik toetste of de beslissing van de ontvanger in de context van het geval had geleid tot een redelijk resultaat.
De Nationale ombudsman overwoog verder dat de uitspraak van de rechter geen aanleiding vormde het beslag op te heffen omdat de aanslagen als gevolg van het aangetekende hoger beroep in stand bleven.
Ten aanzien van het aanvullend beslag overwoog de Nationale ombudsman dat dit alleen voor het jaar 2005 niet behoorlijk was omdat voor dit jaar uitstel van betaling was verleend. In die periode mogen geen invorderingsmaatregelen worden getroffen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de klacht gegrond was op het punt van de afwijzende uitspraak van de directeur wegens schending van het redelijkheidsvereiste en op het punt van de beslaglegging voor 2005 wegens schending van het vereiste van rechtszekerheid.