Een zending Afrikaanse goederen, die verzoeker vanuit Afrika naar zijn adres in Nederland verzond, werd door de Douane tegengehouden, in beslag genomen en overgedragen aan de Marechaussee.
Verzoeker klaagde er over dat de Douane niet hem maar met de douane-expediteur, die voor hem aangifte deed van de invoer, over de zending had gecommuniceerd. En ook die douane-expediteur niet adequaat op het hoogte had gebracht van de gang van zaken. De Nationale ombudsman overwoog dat de douane-expediteur op eigen naam en niet op naam van verzoeker aangifte had gedaan. Daarom achtte hij het terecht dat de Douane verzoeker beschouwde als een derde. De Douane gaf toe in de contacten met de douane-expediteur en in het vastleggen van de gegevens inzake die contacten tekort te zijn geschoten. De Nationale ombudsman achtte dat in strijd met het beginsel van administratieve nauwkeurigheid. In zoverre was de klacht gegrond.
Verzoeker klaagde er ook over dat de Douane hem geen afdoende verklaring had gegeven voor het feit dat zes van de acht zendingen die hij in de periode 2002-2008 vanuit Afrika verstuurde werden gecontroleerd. De Douane had aangegeven dat zendingen op twee wijzen werden geselecteerd voor controle, namelijk steekproefsgewijs of via risicoanalyse. Verzoeker had opgemerkt dat het uitgesloten was dat zes van zijn acht zendingen door middel van een steekproef werden geselecteerd. Dit liet echter de mogelijkheid bestaan dat de zendingen naar aanleiding van risicoprofielen zijn gecontroleerd. De Nationale ombudsman achtte de klacht op dit punt niet gegrond.
