Verzoekster voelde zich niet goed en betrad daarom het gebouw van een maatschappelijke instelling. Omdat ze pas na het weekend een afspraak had met een medewerkster van deze stichting, werd zij verzocht om het pand te verlaten. Omdat verzoekster daar geen gehoor aan gaf, werd door een medewerker van de stichting naar de politie gebeld. Nadat de betrokken politieambtenaren een kwartier op verzoekster hadden ingepraat, werd ze vastgepakt en vervolgens met fysiek geweld aangehouden. Verzoekster werd naar het politiebureau gebracht waarna door de politie de crisisdienst van de GGZ werd gebeld.
Verzoekster klaagde erover dat de politie haar op hardhandige wijze had aangehouden. Verder klaagde verzoekster erover dat de politie haar langer dan de toegestane wettelijke termijn voor verhoor had vastgehouden.
De Nationale ombudsman oordeelde dat, nu minder ingrijpende middelen om verzoekster te kunnen aanhouden geen effect hadden gehad, de politie uiteindelijk geen andere keus had dan om verzoekster met gebruikmaking van geweld uit het gebouw te verwijderen. Daarmee heeft de politie geen buitenproportioneel geweld toegepast en ook niet gehandeld in strijd met verzoeksters recht op onaantastbaarheid van haar lichaam.
De Nationale ombudsman oordeelde verder dat, hoewel hij zich kon voorstellen dat de politie in deze situatie niet anders kon besluiten dan om verzoekster in afwachting van de crisisdienst langer op te houden dan wettelijk was toegestaan, de afspraken tussen de politieorganisatie en de crisisdienst kennelijk nog tekortschieten. Om die reden was de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie het verbod op onrechtmatige vrijheidsbeneming had geschonden. De Nationale ombudsman gaf de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in overweging om met de verschillende crisisdiensten binnen de politieregio nieuwe concrete afspraken te maken over de aanrijtijden van- en prioritering door de crisisdiensten teneinde te voorkomen dat arrestanten langer vast hoeven te zitten dan wettelijk mogelijk is.
Verzoekster klaagde er ook over de manier waarop ze tijdens het transport naar het politiebureau was bejegend door een vrouwelijke politieambtenaar. Deze klacht werd gegrond verklaard.