Verzoekers wilden naar het strand, maar dwars over de weg daar naartoe was een rood-wit lint gespannen. Ze liepen naar de politieauto die op enige afstand voorbij het lint stond, om te vragen hoe ze verder konden gaan. Bij de politiemensen aangekomen, gingen deze niet of nauwelijks in op de vragen van verzoekers, maar vroegen en vorderden verzoekers keer op keer om weg te gaan. Op zeker moment besloten ze de mannen aan te houden. De klacht daarover was door de korpsbeheerder al gegrond verklaard omdat hier voor een minder ingrijpende aanpak van informeren en overreden had moeten worden gekozen.
De Nationale ombudsman behandelde de klacht over het vervolg: het gebruik van handboeien en het fysiek geweld waarmee dat gepaard ging. De Nationale ombudsman oordeelde dat de door de politie aangevoerde redenen geen situatie opleverden waarin de Ambtsinstructie voor de politie het omleggen van boeien toestaat: vluchtgevaar of specifiek gevaar voor de veiligheid van de politiemensen.
De klacht was gegrond omdat was gehandeld in strijd met het vereiste dat overheidsinstanties grondrechten (hier: de onaantastbaarheid van het lichaam) respecteren.