2009/268

Rapport

Verzoeker was sinds januari 1981 in dienst bij het regionale politiekorps Hollands Midden. Vanaf 1 februari 2001 was hij werkzaam bij de Criminele Inlichtingendienst te L. Als gevolg van verzoekers echtscheiding en de hiermee samenhangende complicatie dat zijn ex-echtgenote eveneens werkzaam was als politieambtenaar bij hetzelfde politiebureau, werd verzoeker bij besluit van 5 januari 2006 overgeplaatst. Hierop volgde een periode van verschillende beslissingen en door verzoeker hiertegen aanhangig gemaakte procedures met betrekking tot zijn arbeidsrechtelijke positie, werkzaamheden en functioneren. In oktober 2006 stelde de politie een intern onderzoek in naar handelen van verzoeker. In juni 2007 berichtte de politie aan verzoeker dat zij, gelet op de uitkomsten van het onderzoek, voornemens was hem te ontslaan wegens plichtsverzuim. Bij besluit van 21 september 2007 legde de politie verzoeker de straf op van onvoorwaardelijk disciplinair ontslag. Nadat verzoeker te horen had gekregen dat de politie hem wilde ontslaan, solliciteerde hij in oktober 2007 als leerplichtambtenaar bij de gemeente A. Per 1 januari 2008 trad verzoeker hier in dienst. Op 15 januari 2008 stuurde de minister van Justitie de gemeente A. een afschrift van de ten name van verzoeker gestelde "Akte van opsporingsbevoegdheid/beëdiging". Deze akte is noodzakelijk voor de uitoefening van de functie als Bijzonder Opsporingsambtenaar (BOA). De minister liet hierbij weten de originele akte en daarbij behorende stukken aan de korpschef van politie Hollands Midden te sturen met het verzoek om zo spoedig mogelijk voor beëdiging van verzoeker en uitreiking van de stukken zorg te dragen. Op 4 februari 2008 werd verzoeker door de gemeente A. naar huis gestuurd en vervolgens ontslagen. Hij zou zijn schorsing bij de politie ten tijde van zijn sollicitatie achtergehouden hebben. Verzoeker kwam er later achter dat districtschef H. de burgemeester van A. na een regulier overleg had aangeschoten en hem informatie had gegeven over de reden van zijn ontslag bij de politie en over het disciplinaire onderzoek dat destijds tegen hem was ingesteld. Verzoeker klaagt er met name over dat de districtschef zonder zijn toestemming en op informele wijze informatie heeft verstrekt aan de burgemeester van A. inzake zijn eerdere ontslag bij de politie.

Gelet op de specifieke achter­grond van de relatie tussen verzoeker en districtschef H., is de Nationale ombudsman van oordeel dat meer zorgvuldigheid van de kant van de politie in deze zaak op zijn plaats was geweest. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat bij verzoeker de indruk bestaat dat ook persoonlijke motieven van districtschef H. een grote rol hebben gespeeld bij zijn ontslag door de gemeente A. Juist nu de politie zich beroept op het belang van integriteit en integer handelen, is het des te meer van belang dit ook zelf uit te dragen en daarnaar te handelen. In dit geval is dat niet gelukt, nu de Nationale ombudsman alles overziend van mening is dat de politie de privacy en belangen van verzoeker heeft geschaad.

Het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten - in dit geval het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer- worden gerespecteerd; niet behoorlijk

Vereiste van professionaliteit; niet behoorlijk

Beginsel van fair play; niet behoorlijk

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

In het kader van verzoekers benoeming tot Buitengewoon Opsporings Ambtenaar (BOA) zonder zijn toestemming informatie verstrekt aan burgermeester; deze informatie op suggestieve wijze verstrekt door middel van een persbericht; nagelaten om contact op te nemen met het Ministerie van Justitie.

Oordeel:

Gegrond