In het kader van controle op de naleving van de belasting- en vervoerswetgeving en de sociale zekerheid, bezocht het Interventieteam Personenvervoer Zuid-Limburg de onderneming van verzoeker en onderzocht diens bedrijfsadministratie. Het Interventieteam stond onder leiding van het UWV. Naar aanleiding van de verrichte controle rees bij het interventieteam het vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van een onrechtmatige fiscale constructie tussen verzoekers bedrijf en dat van zijn vrouw alsmede van onrechtmatig personenvervoer. Hierop werd verzoekers grootste opdrachtgever als getuige verhoord.
Verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman erover dat het interventieteam tijdens het onderzoek onrechtmatig en onbehoorlijk had opgetreden. Hij klaagde er met name over dat tijdens een verhoor, zijn opdrachtgever geadviseerd zou zijn om alle opdrachten stop te zetten.
Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bleek uit het proces-verbaal van het verhoor van de opdrachtgever dat door het interventieteam zowel facturen van verzoekers onderneming als die van zijn vrouw aan de opdrachtgever waren getoond. Ook werd tijdens dit verhoor meegedeeld dat het interventieteam vermoedens had dat verzoeker de opdrachten uitbesteedde aan een onderneming die niet over de vereiste vergunningen beschikte om personenvervoer te verrichten.
Nergens bleek echter uit dat het interventieteam expliciet geadviseerd zou hebben om alle opdrachten te staken. Gelet op de wijze waarop het verhoor plaats had gevonden, oordeelde de Nationale ombudsman dat er hierdoor een zodanige sfeer was gecreëerd waardoor de kans zeer groot was dat verzoekers opdrachtgever niet langer met verzoeker geassocieerd wilde worden en vervolgens alle opdrachten stopzette. De Nationale ombudsman achtte de gedraging niet behoorlijk.
Een andere vraag was of het interventieteam verzoeker tijdens het eerste bezoek duidelijk en afdoende had geïnformeerd over het doel, de aanleiding en de mogelijke gevolgen van het onderzoek. Een verslag van het onderzoek had hierover uitsluitsel kunnen geven. De Nationale ombudsman vroeg het UWV een kopie van het verslag te overleggen. Dit is niet gebeurd.
Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dat de bewijslast ten aanzien van de gang van zaken bij een dergelijk bezoek bij de overheidsinstantie ligt. In dit geval heeft UWV niet aangetoond dat het bij het eerste bezoek verzoeker duidelijk en afdoende informatie heeft verstrekt over het doel, de aanleiding en de mogelijk gevolgen van het onderzoek. De Nationale ombudsman achtte de gedraging niet behoorlijk.