2009/154

Rapport

De 13-jarige zoon van verzoekster was op 28 december 2007 betrokken bij een coniferenbrand.

De politie kreeg op 31 december 2007 wederom een melding van een coniferenbrand waar volgens de melder wederom de zoon van verzoekster betrokken was. De jeugdcoördinator bij het korps verzocht de buurtagent bij het gezin langs te gaan om hen van het gedrag van hun zoon op de hoogte te stellen. De buurtagent nam telefonisch contact op met verzoekster en heeft een en ander met haar besproken. Verzoekster klaagde erover dat de buurtagent haar zoon onterecht beschuldigde van brandstichting. In het telefoongesprek dat zij met hem had zou hij zich beschuldigend hebben uitgelaten.

Niet is vast komen te staan welke bewoordingen de buurtagent heeft gebruikt tijdens het telefoongesprek met verzoekster. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat er gezien de gebeurtenissen van 28 en 31 december 2007 zorg bij de politie om de zoon bestond. In het licht van deze zorg was het de bedoeling dat de buurtagent het gezin te bezoeken. De Nationale ombudsman acht het dan ook aannemelijk dat de buurtagent er niet op uit was de zoon van brandstichting te beschuldigen, maar dat het zijn bedoeling was zijn zorgen over de zoon te delen met zijn ouders. Daarom is de Nationale ombudsman van oordeel dat de buurtagent niet in strijd heeft gehandeld met het verbod op vooringenomenheid en acht de gedraging dan ook behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Verzoeksters zoon vals beschuldigd van het in brand steken van een conifeer.

Oordeel:

Niet gegrond