Op 4 november 2005 deed verzoeker de NL-CA het verzoek om zijn zoon terug te geleiden, die de maand ervoor door zijn moeder ongeoorloofd was overgebracht naar Turkije. De NL-CA richtte het verzoek op 13 december 2005 aan de TUR-CA met het verzoek om alle passende maatregelen te nemen teneinde de onmiddellijke terugkeer van de zoon van verzoeker te verzekeren.
Verzoeker klaagt erover dat de CA hem onvoldoende bijstond in verband met zijn verzoek tot teruggeleiding
De No was met de minister van Justitie van oordeel dat de NL-CA veelvuldig aan de TUR-CA had om de stand van zaken mee te delen. De No begreep echter niet dat de NL-CA pas in mei 2007, dus bijna anderhalf jaar na het teruggeleidingsverzoek, contact zocht met het Ministerie van Buitenlandse Zaken om haar bij te staan in de problemen bij deze procedure. Omdat de TUR-CA al veel eerder onvoldoende reageerde, waardoor niet goed duidelijk was welke acties zij precies ondernam, had het in de rede gelegen om eerder contact met Buitenlandse Zaken op te nemen. Zeker gezien de doelstelling van het Haags Verdrag dat moet worden gestreefd naar onmiddellijke terugkeer, waardoor niet veel tijd verloren mag gaan. Dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen actie ondernam in de zaak van verzoeker doet hieraan niet af, omdat dit de NL-CA op dat moment nog onbekend was.
Ook begreep de No niet dat de NL-CA het advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 12 juli 2007 om structurele problemen aan te kaarten bij het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie niet opvolgde. Dit gebeurde pas nadat het Permanent Bureau zelf contact met de NL-CA opnam, maar werd niet doorgezet vanwege een bericht van de TUR-CA dat alle mogelijke maatregelen werden getroffen om moeder en kind op te sporen. Dit bericht had de TUR-CA echter al meerdere keren zonder resultaat afgegeven, waardoor dit niet als voldoende reden kon worden gezien om het contact met het Permanent Bureau weer te staken. Dat de minister nu aangaf dat het Permanent Bureau zich slechts bezighoudt met structurele problemen deed hieraan niet af, omdat daarmee niet al op voorhand is uitgesloten dat het in deze zaak niets had kunnen betekenen. Het Permanent Bureau bood in zijn brief van 23 april 2008 zelfs expliciet aan om te assisteren in deze zaak.
Ten slotte zag de No niet in waarom de NL-CA de TUR-CA niet zou kunnen aanspreken op haar functioneren. Er staat verdragsluitende staten immers niets in de weg om elkaar aan te spreken op naleving van het Haags Verdrag. De minister gaf dit nog eens nadrukkelijk aan in zijn beantwoording van moties omtrent dit onderwerp in de TK. Gezien het voorgaande oordeelde de No dat de NL-CA meer en/of eerder maatregelen had kunnen treffen om de onmiddellijke terugkeer te bevorderen, al bleef het daarbij wel de vraag of deze maatregelen tot het beoogde resultaat zouden hebben geleid.
Er is gehandeld in strijd met vereiste van rechtszekerheid. Klacht is gegrond.