2009/020

Rapport

Verzoekers klagen er over dat het college van burgemeester en wethouders een (voormalig) raadslid bij een grondtransactie zou hebben bevoordeeld met de grondprijs. De Nationale ombudsman overwoog dat het college in zijn standpunt kon worden gevolgd dat koop en verkoop van grond een rechtshandeling betreft, die wordt beheerst door de regels van het privaatrecht. Hoofduitgangspunt is daarbij de contractsvrijheid, waarbij als beperking voor de overheid geldt dat deze niet mag handelen in strijd met verdragen, grondrechten, wettelijke regelingen en/of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de behoorlijkheidcriteria. Het handelen van een bestuursorgaan moet in overeenstemming zijn met deze vereisten, met name om de schijn van partijdigheid te vermijden.

Tijdens het onderzoek was het de Nationale ombudsman gebleken dat het eerste verzoek om verkoop dateert uit 1995 en uiteindelijk heeft geleid tot de beslissing van 30 maart 1999 om tot verkoop over te gaan, waarbij de prijs is bepaald op 110% van de op het moment van uitgifte geldende grondprijs. De koppeling van de grondprijs aan het moment van uitgifte acht de Nationale ombudsman een zakelijk en objectief uitgangspunt. Vervolgens besloot het college op 15 februari 2000 de grondprijs te fixeren voor die aanvragen tot verkoop die nog niet waren afgehandeld. Alhoewel daarmee de koppeling van de grondprijs aan het moment van uitgifte is losgelaten, kan naar de mening van de Nationale ombudsman niet worden gesteld dat het college hiermee het zakelijk en objectief handelen uit het oog heeft verloren.

Het feit dat een reeds gehonoreerde aanvraag, om wat voor reden dan ook, nog niet is geëffectueerd, kan in beginsel niet aan de kopende partij worden tegengeworpen. Het college dient, als verkopende partij, ook de belangen van de koper in acht te nemen. Het fixeren van de grondprijs voor reeds overeengekomen verkopen, bij een sterke verhoging van de grondprijzen op basis van nieuw beleid of nieuwe beleidsuitgangspunten past binnen deze belangenafweging. Dat de feitelijke levering uiteindelijk jaren later, in juni 2005, heeft plaatsgevonden doet aan dit uitgangspunt niet af.

De Nationale ombudsman acht het begrijpelijk dat het feit, dat het perceel op de dag dat het is verkocht gelijk is doorverkocht voor een beduidend hoger bedrag, verbazing heeft gewekt. Voor de Nationale ombudsman is dit in het onderhavige geval echter verklaarbaar uit het feit dat de prijsbepaling voor de eerste koper, het voormalig raadslid, dateert uit februari 2000 en er ruim vijf jaar hebben gelegen tussen prijsbepaling en doorverkoop. Dat het perceel vervolgens binnen een jaar voor een nog hoger bedrag is doorverkocht, ligt in ieder geval buiten de beïnvloedingssfeer van de gemeente.

Gelet op het vorenstaande kwam de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders bij de bepaling van de grondprijs voor de aan het raadslid te verkopen perceel voldoende zakelijk en objectief heeft gehandeld. De klacht was niet gegrond.

Instantie: Gemeente Lingewaard

Klacht:

Voormalig raadslid bevoordeeld bij een grondtransactie.

Oordeel:

Niet gegrond