Verzoeker ontving een WW-uitkering die met terugwerkende kracht moest worden herzien. Een gevolg van die herziening was dat er onverschuldigd betaalde uitkering moest worden teruggevorderd. Het UWV deelde hem dit mede in twee besluiten welke kort na elkaar aan hem werden gezonden. Omdat de tweede (terugvorderings-)beslissing voor verzoeker het belangrijkste was focuste verzoeker zich daarop. Aan het einde van de bezwaartermijn van die beslissing diende hij een bezwaarschrift in omdat hij het met de herziening niet eens was. Dit werd niet ontvankelijk verklaard.
Verzoeker klaagde erover dat het UWV hem juridisch had benadeeld door het herzieningsbesluit en het terugvorderingsbesluit niet op dezelfde datum aan hem te sturen omdat zijn bezwaar, dat tegen het einde van de bezwaartermijn van het terugvorderingsbesluit was ingediend, maar vooral was gericht tegen het herzieningsbesluit niet ontvankelijk was verklaard.
De herzieningsbeslissing was onvolledig omdat het UWV had verzuimd daarin op te nemen wat de omvang van de herziening was. De beslissing was nauwelijks informatief en vermeldde dat meer informatie in een aparte brief zou worden vermeld. De terugvorderingsbeslissing leek belangrijker omdat daarin de 'sanctie' stond vermeld: het drong blijkbaar niet tot verzoeker door dat hij juist de eerste beslissing moest aanvechten. De verwarring was waarschijnlijk niet ontstaan als de herzieningsbeslissing volledig was geweest of als beide beslissingen in één gecombineerde beslissing waren verwoord of als beide beslissingen op dezelfde datum waren verzonden.
Beginsel van fair play - Niet behoorlijk
Het UWV kreeg als aanbeveling mee om te bevorderen dat het in de situatie dat een herziening en een terugvordering niet in één gecombineerde beslissing kan worden verwoord en ook niet in twee beslissingen die op dezelfde datum worden verzonden, de uitkeringsgerechtigde er expliciet op wordt gewezen dat hij voor het aanvechten van de terugvordering ook bezwaar moet maken tegen de herziening.