2008/278

Rapport

Op 8 maart 2005 hield de politie Utrecht een groep jongeren aan op verdenking van het plegen van een diefstal in vereniging. Verzoeker maakte onderdeel uit van deze groep jongeren. Verzoeker ontkende tijdens de politieverhoren dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging. Op 9 maart 2005 werd verzoeker heengezonden. Op 15 maart 2005 ontving verzoeker het bericht dat hij niet verder zou worden vervolgd nu er niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat verzoeker het feit had gepleegd. De zaak tegen verzoeker werd dan ook geseponeerd onder sepotcode 02 (het ontbreken van wettig bewijs).

Verzoeker kon zich niet vinden in de sepotcode 02, nu hij meende dat hij ten onrechte als verdachte was aangemerkt.

De Nationale ombudsman oordeelde allereerst dat er voldoende aanwijzingen waren om tot een verdenking te kunnen komen. Uit het onderzoek blijkt dat het redelijk vermoeden van schuld gebaseerd was op de telefonische melding dat er een meisje in haar woning door een grote groep jongeren van tussen de 14 en 16 jaar oud was overvallen. De groep zou inmiddels zijn weggelopen. Korte tijd later trof de politie in de buurt van de woning van Y en het winkelcentrum Cl. een groep van ongeveer vijftien jongeren in de bewuste leeftijdscategorie aan, waarbij sommige personen na het zien van de politie wegrenden. Verzoeker maakte onderdeel uit van deze groep. Daarbij kwam dat, nadat de groep was staande gehouden, via de portofoon bleek dat sommige personen uit de groep voldeden aan de signalementen die Y aan de politie had doorgegeven. De Nationale ombudsman oordeelt dat deze omstandigheden naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden van schuld jegens verzoeker opleverden. Ten tweede oordeelde de Nationale ombudsman dat het redelijk vermoeden van schuld bleef bestaan nadat verzoeker een verklaring had afgelegd en enkele getuigen en medeverdachten waren gehoord. Dat verzoeker op welke manier dan ook wel betrokken zou zijn geweest bij de diefstal vond in geen enkele verklaring van de medeverdachten steun. Echter, Y(het slachtoffer) heeft op de dag van het bewuste incident verzoeker tijdens een enkelvoudige spiegelconfrontatie wel herkend als een van de jongens die bij haar in de woning was. Hoewel Y een jeugdige leeftijd heeft, is deze omstandigheid op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat nu Y verzoeker had herkend dan wel aangewezen, er ook in de loop van het strafrechtelijke onderzoek geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 lid 1 Sv is komen te vervallen. De Nationale ombudsman komt dan ook tot de conclusie dat de zaak tegen verzoeker terecht met sepotcode 02 is afgedaan.

Motiveringsvereiste, behoorlijk.

Instantie: Officier van justitie Utrecht

Klacht:

Strafzaak geseponeerd onder sepotcode 02 in plaats van sepotcode 01.

Oordeel:

Niet gegrond