Over het jaar 2003 kreeg verzoekster in het kader van de algemene heffingskortingen een bedrag aan voorlopige teruggaaf uitbetaald, nadat zij hiervoor een verzoek had ingediend. Achteraf bleek dat verzoekster - vanwege gewijzigde omstandigheden - niet geheel voor het haar uitbetaalde bedrag aan voorlopige teruggaaf in aanmerking kwam en werd een gedeelte hiervan van haar teruggevorderd. Aangezien verzoekster niet over de middelen beschikte om het gevorderde bedrag terug te betalen, vroeg zij kwijtschelding aan. Dit verzoek om kwijtschelding werd afgewezen omdat bij controle zou zijn gebleken dat de aanvraag om de voorlopige teruggaaf ten onrechte of onjuist zou zijn gedaan. In dat geval is geen kwijtschelding mogelijk. Verzoekster tekende hiertegen beroep aan. Van een onterechte dan wel onjuiste aanvraag was volgens haar geen sprake geweest. Tijdens de behandeling van het beroep werd verzoekster in de gelegenheid gesteld een kopie van de onderliggende aanvraag te overleggen zodat de niet-verwijtbaarheid met betrekking tot de invulling hiervan kon worden gecontroleerd. Verzoekster was niet in het bezit van een kopie van de aanvraag en kon deze niet overleggen. Naar aanleiding hiervan werd overwogen dat verzoekster de niet-verwijtbaarheid niet had aangetoond en werd het beroep ongegrond verklaard. Verzoekster beklaagde zich hierover bij de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman overwoog dat niet duidelijk was waarom de Belastingdienst verzoekster had verzocht bepaalde bescheiden te overleggen, nu de Belastingdienst deze zelf in zijn bezit had. Daarnaast was onduidelijk waarom de onmogelijkheid van verzoekster de verzochte bescheiden te overleggen, de Belastingdienst belette zich een oordeel over de al dan niet verwijtbaarheid van verzoekster te vormen. Deze oordeelsvorming kon evenzeer plaatsvinden aan de hand van de bescheiden die de Belastingdienst zelf reeds in zijn bezit had. De Nationale ombudsman achtte de klacht van verzoekster gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste.
De klacht was voor de minister van Financiën overigens aanleiding de tekst van artikel 26, § 1, lid 16g van de Leidraad Invordering 1990 per 1 juli 2008 te wijzigen, teneinde te verduidelijken dat deze tekst ziet op het "opzettelijk misbruiken" van de mogelijkheid om een voorlopige teruggaaf aan te vragen.