Verzoeker, woonachtig in het buitenland, klaagde erover dat de griffier van de rechtbank Alkmaar geen genoegen had genomen met de ingescande handtekeningen die door het COVOG te Den Haag waren geplaatst op twee Verklaringen omtrent het gedrag (VOG), zodat hij had geweigerd de verklaringen te voorzien van apostilles. Na hierover informatie te hebben ingewonnen bij de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie, bij de Raad voor de rechtspraak en na een eigen (beperkt) nader onderzoek naar de praktijk van het al dan niet accepteren van niet originele handtekeningen, kwam de Nationale ombudsman tot het oordeel dat de weigering niet in strijd was geweest met het vereiste van professionaliteit. De reden voor het oordeel dat er behoorlijk was gehandeld was dat de betrokken rechtbankmedewerker van de rechtbank had gehandeld conform het interne beleid van de rechtbank Alkmaar, welk beleid bovendien in overeenstemming was met de lijn die de sectorvoorzitters civiel van de rechtbanken hadden afgesproken.
De Nationale ombudsman voegde hieraan toe dat het ongelukkig te noemen was dat verzoeker een jaar eerder wel een apostille had verkregen op een VOG die was voorzien van een ingescande handtekening en dat hij er telefonisch voorafgaand aan zijn kortstondige bezoek aan Nederland niet op was gewezen dat een originele handtekening was vereist, terwijl dergelijke verklaringen standaard van een ingescande handtekening worden voorzien. Gelet daarop beval de Nationale ombudsman het bestuur van de rechtbank aan om verzoeker de reiskosten te vergoeden die verzoeker daardoor had moeten maken.
Tot slot overwoog de Nationale ombudsman ambtshalve dat hem is gebleken dat er in de praktijk voor de burger onduidelijkheid bestaat over welke (griffies van welke) rechtbanken wanneer wel en geen digitale handtekening accepteren. Dit leek de Nationale ombudsman geen wenselijke situatie, zodat hij het zou toejuichen als (verder) zou worden gestimuleerd dat de rechtbanken (intern en extern) op dat punt een lijn trekken. Totdat er sprake is van een uniforme handelwijze, was het volgens de Nationale ombudsman zaak dat de burger in ieder geval weet waar hij aan toe is. Ingeval van een VOG leek het de Nationale ombudsman daarbij voor de hand te liggen dat het COVOG de aanvrager daarover informeert. De Nationale ombudsman zou de minister van Justitie aandacht hiervoor vragen.