2008/164

Rapport

Verzoekster en haar ex-echtgenoot hadden een convenant afgesloten waarin afspraken over de kinderalimentatie waren vastgelegd. Deze afspraken (een lager maandbedrag en uitsluiting van de indexering) zouden gelden tot het moment dat de drie kinderen de leeftijd van achttien jaar bereikten. Verzoekster en haar twee oudste kinderen dienden bij het LBIO een verzoek in om overname van de inning, onder meer omdat de betalingsplichtige voor de oudste kinderen nog steeds conform het convenant betaalde, terwijl voor hen de afspraken in het convenant niet meer golden.

Verzoekster klaagde erover dat het LBIO de inning niet wilde overnemen, omdat de betalingsplichtige zich aan het convenant zou houden en er dus geen sprake was van een achterstand in de betalingen.

De Nationale ombudsman oordeelde als volgt. Ouders mogen slechts afspraken over de onderhoudsbijdrage maken voor de periode waarin het kind jonger dan achttien jaar is. Vanaf dat moment dienen eventuele afspraken met het kind zelf gemaakt te worden. Dit leidt ertoe dat eerder tussen de ouders gemaakte afspraken niet aan het kind kunnen worden tegengeworpen. Ondanks dat in het convenant de duidelijke bepaling was opgenomen dat de overeenstemming niet meer voor de kinderen zou gelden op het moment dat zij de leeftijd van achttien jaar bereikten, heeft het LBIO bij herhaalde bestudering van het dossier, ook op stafniveau, geen oog gehad voor deze voorwaarde. Op het moment dat de twee oudste kinderen het LBIO verzochten de inning over te nemen, was dit voor het LBIO voldoende om te kunnen aannemen dat zij zich niet aan het convenant gehouden voelden. Het LBIO had de betalingsplichtige op dat moment duidelijk moeten maken dat het convenant voor hen niet langer als basis voor de berekening van de kinderalimentatie kon fungeren. De Nationale ombudsman was van oordeel dat het LBIO niet alleen een betreurenswaardige beoordelingsfout had gemaakt, maar dat de behandelaars verzoekster en haar dochters niet de aandacht hadden gegeven die van het LBIO had mogen worden verwacht. Zij hadden niet voldoende oog en oor gehad voor de steekhoudende argumenten van verzoekster en haar dochters. Dit heeft ertoe geleid dat het LBIO de inning ten onrechte niet had overgenomen voor de twee oudste dochters. Daarmee was gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.

Het convenant was nog wel geldig voor de jongste dochter, het LBIO had ten aanzien van haar dan ook niet gehandeld in strijd met het genoemde vereiste.

Andere klachten over: het vasthouden aan een niet bestaand convenant, tegenstrijdige informatie verstrekken over het overnemen van de inning, het baseren van de kinderalimentatie op een convenant in plaats van op de twee grossen.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Vastgehouden aan convenant van 2 januari 2002 terwijl verzoekster had aangegeven niet met dit convenant bekend te zijn maar met een convenant van 10 januari 2002; inning van kinderalimentatie op basis van convenant van 10 januari 2002 niet overgenomen terwijl eerder aangeven dit wel te doen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Zich bij de beslissing de inning over te nemen gebaseerd op het aanvullende convenant van 10 januari 2002 en niet op de grossen; verkeerde conclusies getrokken uit convenant.

Oordeel:

Niet gegrond