Verzoeker is in Duitsland tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens moord in vereniging. In het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) achtte de arrondissementsrechtbank te Arnhem de tenuitvoerlegging van het Duitse vonnis in Nederland toelaatbaar en veroordeelde zij verzoeker op 9 juli 1999 tot een gevangenisstraf van twintig jaar.
Op 20 juni 2002 diende verzoeker een (derde) gratieverzoek in. Alvorens de minister van Justitie advies te geven, vroeg de rechtbank om een klinisch psychologisch onderzoek en evaluatie van het detentieverloop van verzoeker. Het Ministerie van Justitie verzocht het Penitentiair Selectiecentrum hieraan uitvoering te geven. Deze bracht een rapport uit naar aanleiding van een Klinisch Psychologisch Onderzoek (verder: KPO-rapport). Bij brief van 25 januari 2006 deelde de minister verzoeker mee dat hij het gratieverzoek afwees. Verzoeker klaagde er onder andere over dat de minister van Justitie citaten uit het KPO- rapport uit hun context had gehaald en verkeerd had geïnterpreteerd. De Nationale ombudsman achtte het niet zorgvuldig dat de minister op selectieve wijze citaten uit het KPO-rapport had opgenomen in zijn beslissing en oordeelde dat de minister in strijd had gehandeld met het motiveringsvereiste. Verder klaagde verzoeker over het afwijzen van zijn gratieverzoek terwijl het rechterlijk advies niet afwijzend luidde en over tegenstrijdige mededelingen in de beslissing.
Redelijkheidsvereiste:behoorlijk
Motiveringsvereiste: niet behoorlijk
Vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking: behoorlijk
Gelet op de mogelijkheid dat bij een eventueel toekomstig gratieverzoek, het KPO-rapport opnieuw zou worden aangehaald als informatie, gaf de Nationale ombudsman de minister in overweging om in overleg met het Penitentiair Selectiecentrum te bekijken of het advies van het KPO rapport door hem juist is geïnterpreteerd en om hierover verslag uit te brengen aan verzoeker, met inachtneming van hetgeen in dit rapport is overwogen.