Verzoeker woont in een dorpskern aan een doorgaande weg in de gemeente Bergen. De huizen aan deze weg zijn gebouwd vóór 1890, op zandgrond en niet onderheid. Deze huizen hadden te lijden onder trillingen als gevolg van de toegenomen verkeersdrukte en de toenmalige klinkerbestrating. Rond 1999 is het wegdek geasfalteerd en is binnen de bebouwde kom een maximum snelheid van 50 km/u vastgesteld, in combinatie met de aanleg van enkele verkeersdrempels. Naar aanleiding van voordurende klachten van aanwonenden liet het college van burgemeester en wethouders van Bergen in 2004 een onafhankelijk onderzoek uitvoeren, dat leidde tot de conclusie dat bij snelheden tot de nog toegestane snelheid een beladen vrachtauto bij het passeren van een drempel geen kans op trillingschade kan veroorzaken. Dat onderzoek is uitgevoerd bij een andere drempel dan de op dertien meter van verzoekers woning gelegen drempel.
Verzoeker klaagt erover, dat het college onvoldoende heeft gedaan tegen de trillingsoverlast die hij in zijn oude, niet-onderheide woning ondervindt van zwaar verkeer dat de nabij gelegen verkeersdrempel passeert. Volgens verzoeker kunnen bussen en zwaar vrachtverkeer de drempel met veel hogere dan de nog toegestane snelheid passeren, zodat de getroffen maatregelen geen effect sorteren.
De Nationale ombudsman overwoog dat een gemeentebestuur de zorg heeft voor het beheer en onderhoud van wegen en rekening moet houden met de belangen van aanwonenden en weggebruikers. Die belangen kunnen zo divers zijn dat het nemen van een beslissing die recht doet
aan al die belangen lastig, zo niet onmogelijk is.
Er zijn geen wettelijke voorschriften voor schade of hinder van trillingen, maar op basis van rechtspraak en richtlijnen van de Stichting Bouwresearch (SBR) en het CROW, een landelijke adviesinstantie voor onder meer de overheid, kan worden getoetst of sprake is van redelijkerwijs te stellen eisen. Volgens die richtlijnen lopen gebouwen binnen een straal van dertig meter een potentieel risico op hinder, en is de indicatieve minimum afstand tussen een drempel in een 50 km/u zone en een op een stijve ondergrond gebouwde woning vijftien meter.
Het in opdracht van het college uitgevoerde onderzoek betrof een vergelijkbare, maar niet gelijke situatie, waarvan geen deel uitmaakte wat de effecten zijn van het passeren van een drempel met een hogere dan de nog toegestane maximum snelheid.
De Nationale ombudsman achtte het standpunt van het college om in het geval van verzoeker geen nadere maatregelen te treffen onvoldoende onderbouwd, omdat het daarvoor ontbrak aan de nodige wetenschap van relevante feiten en belangen.
De Nationale ombudsman oordeelde de klacht gegrond wegens strijd met het motiveringsvereiste.
Het college is in overweging gegeven om een nader onderzoek naar de mate van hinder in verzoekers woning en eventuele schade die daar het gevolg van is te laten doen, en zo nodig de maatregelen te treffen die nodig zijn om die hinder tot binnen nog aanvaardbare grenzen terug te brengen.