Verzoekster is gedeeltelijk arbeidsongeschikt en volgde daarom een door het UWV goedgekeurd IRO-traject. Het einddoel van dit traject was erop gericht om verzoekster als zelfstandige te laten starten met haar eigen nagelstudio. In dit kader volgde zij ook de benodigde cursussen. Vanwege een nieuwe ziekmelding werd verzoekster door een andere arbeidsdeskundige gezien dan de arbeidsdeskundige die haar IRO-traject had goedgekeurd. De tweede arbeidsdeskundige oordeelde echter dat het ingezette IRO-traject om zich als zelfstandige te vestigen niet haalbaar bleek omdat het verzoekster aan financiële middelen zou ontbreken en besloot daarom dat verzoekster zich op arbeid in loondienst moest gaan richten. Verzoekster had echter al de nodige investeringen gedaan om haar nagelstudio in te richten en had ook al een aantal klanten.
Verzoekster klaagde erover dat bij haar door het UWV het vertrouwen was gewekt dat zij een eigen bedrijf kon starten en dat dit door tussenkomst van een andere arbeidsdeskundige . In het bijzonder klaagde zij erover dat haar reeds gedane financiële investeringen, door het herroepen van het ingezette IRO-traject, hierdoor teniet waren gedaan.
De Nationale ombudsman overwoog ten aanzien van het gewekte vertrouwen dat uit de informatie van het UWV was gebleken dat een arbeidsdeskundige een IRO-traject op afstand volgt. Verzoekster mocht er daarom op vertrouwen dat het UWV op de hoogte was van het verloop van het traject. Omdat het UWV niet ingreep in het traject of de, naar later bleek ontbrekende, essentiële informatie over de voorwaarden voor het starten van een eigen bedrijf alsnog aan verzoekster verstrekte, mocht verzoekster er ook op vertrouwen dat het UWV het traject goedkeurde en achter haar stond. Ook bleek dat tussen het UWV en het betrokken re-integratiebureau geen duidelijke afspraken waren over het verstrekken van de benodigde informatie aan verzoekster. Desalniettemin was de Nationale ombudsman van mening dat het UWV van overheidswege verantwoordelijk is voor de re-integratie naar werk van uitkeringsgerechtigde en dat daarom van het UWV mag worden verwacht dat er actief op wordt toegezien of een re-integratietraject goed verloopt.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het UWV het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking had geschonden door verzoekster niet tijdig te informeren over de voorwaarden voor het starten van een eigen bedrijf. Hij achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Het UWV werd in overweging gegeven om met verzoekster in overleg te treden teneinde haar financiële schade te beperken.