Bij rechterlijke beslissing werd bepaald dat verzoeker aan zijn ex-echtgenote alimentatie ten behoeve van hun twee kinderen moest betalen. De ex-echtgenote verzocht het LBIO om de inning over te nemen. Het LBIO nam de inning over en droeg de zaak op enig moment ter incasso aan de deurwaarder over. De deurwaarder legde beslag op het banksaldo van verzoeker.
Verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman erover dat het LBIO de deurwaarder opdracht had gegeven om beslag op zijn bankrekening te leggen.
Voor de beoordeling van de klacht moest allereerst worden vastgesteld of het LBIO de inning van de kinderalimentatie terecht had overgenomen. De Nationale ombudsman toetste dus eerst aan artikel 1:408 van het Burgerlijk Wetboek. De Nationale ombudsman oordeelde dat het LBIO de inning mocht overnemen en dat het LBIO deze dan ook terecht had overgenomen.
Verder overwoog de Nationale ombudsman dat verzoeker na de inningovername door het LBIO aan het LBIO moest betalen. Hij bleef echter rechtstreeks aan zijn ex-echtgenote betalen. Verder stelde de Nationale ombudsman vast dat verzoeker door het LBIO op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid dat overgegaan kon worden tot incassomaatregelen. Verzoeker moest er dus ernstig rekening mee houden dat incassomaatregelen, zoals beslag, zonder nadere aankondiging zouden worden genomen, toen hem door het LBIO en de deurwaarder was meegedeeld om niet rechtstreeks aan zijn ex-echtgenote te betalen. Toen verzoeker vervolgens nog steeds verzuimde om zijn betalingsverplichting aan het LBIO te voldoen, mocht het LBIO verdergaande maatregelen treffen. Overdracht van de zaak aan de deurwaarder achtte de Nationale ombudsman een passend middel en achtte de klacht dan ook niet gegrond.
De Nationale ombudsman toetste aan het redelijkheidsvereiste
Verder klaagde verzoeker erover dat het LBIO over een bepaalde periode de achterstand in de alimentatie verkeerd had berekend.