Op een vrijdagavond fietste verzoeker op een fietspad te Zoetermeer. Op enig moment naderden en passeerden een bromfietser en daarachter een surveillancewagen, verzoeker. De surveillancewagen voerde geen sirene of zwaailichten. Twee politieambtenaren hielden de bromfietser vervolgens staande en schreven een bekeuring uit wegens het rijden zonder helm. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren hem bij de achtervolging van de bromfiets in gevaar hebben gebracht door met hoge snelheid over het op dat moment door hem als fietser bereden fietspad in tegenovergestelde richting te rijden.
Door middel van een regeling van de minister van Verkeer en Waterstaat is aan de politie vrijstelling verleend van de bepalingen van het RVV. Aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, zijn wel de voorschriften verbonden dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk dient te worden gewaarborgd, alsmede dat van de vrijstelling alleen gebruik mag worden gemaakt indien dit voor de uitvoering van de taken noodzakelijk is. Deze vrijstelling brengt mee dat een politieambtenaar zich in beginsel met de surveillancewagen op het fietspad mag begeven, maar daarbij geen onnodig gevaar mag veroorzaken voor de van dat fietspad gebruikmakende verkeersdeelnemers. De No achtte de gedraging niet behoorlijk. Van de politie kon in deze situatie in redelijkheid worden gevergd om gebruik te maken van de gewone rijbaan en te wachten op een gelegenheid waarbij, zonder verkeersvoorschriften te overtreden, de bromfietser kon worden staande gehouden. De No onthield zich van een oordeel ten aanzien van de vraag is of de politie verzoeker daadwerkelijk in gevaar heeft gebracht.
Misbruik van bevoegdheid; gegrond