Verzoeker klaagt erover dat een met name genoemde terreinmedewerker van de Stichting Landschap Noord-Holland, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op 16 maart 2005 verzoeker op de grond heeft laten liggen zonder een ambulance te bellen, ondanks verzoekers herhaalde vraag hiertoe.
Beoordeling
Algemeen
1. Op 16 maart 2005 liet verzoeker zijn honden uit in een duingebied. Verzoeker werd door buitengewoon opsporingsambtenaar K. aangesproken omdat zijn honden niet aangelijnd waren. Omdat het volgens verzoeker niet duidelijk was wat K. van hem wilde liep verzoeker door. K. liep verzoeker hierop achterna en vroeg via de meldkamer om assistentie. Na enige tijd kwam verzoeker ten val. Verzoeker bleef op de grond liggen en gaf aan dat hij last had van zijn hart. K. belde hierop nogmaals met de meldkamer. Na enige tijd kwam een motoragent ter plaatse, die uiteindelijk een ambulance voor verzoeker belde. Nadat verzoeker door het ambulancepersoneel was onderzocht weigerde hij met de ambulance mee te gaan omdat zijn honden niet meekonden. Verzoeker is hierop de ambulance uitgestapt en met zijn honden in de richting van zijn auto weggelopen.
2. Verzoeker kon zich niet vinden in de handelwijze van K. en diende een klacht in bij de Stichting Landschap Noord-Holland waar K. werkzaam is. Verzoeker klaagde er onder meer over dat K. geen ambulance had gewaarschuwd toen hij op de grond lag. Op 22 november 2006 liet de directeur van de Stichting Landschap Noord-Holland weten de klacht van verzoeker ongegrond te achten. Zij constateerde dat de verklaringen van verzoeker en K. ingrijpend afweken van elkaar. Nu zij geen aanleiding zag te twijfelen aan de verklaring van K. achtte zij de klacht ongegrond.
3. Verzoeker was niet tevreden met de beslissing van de directeur en wendde zich op 4 juli 2007 tot de Nationale ombudsman met het verzoek een onderzoek in te stellen.
Bevindingen
1. Verzoeker bracht naar voren dat hij hardlopend van K. was weggelopen nadat hij door K. was aangesproken. K. achtervolgde verzoeker hierop. Tijdens deze achtervolging kwam verzoeker ten val doordat K. hem onderuit trapte, aldus verzoeker. Toen hij op de grond lag voelde hij enorme steken in zijn borst en linkerarm. Hij kronkelde op de grond van de pijn en kon bijna niet meer praten. Verzoeker gaf aan dat hij K. vroeg een ambulance te bellen, waarna hij vervolgens zijn bewustzijn verloor. Toen hij weer bijkwam smeekte hij K. om een ambulance te bellen, aldus verzoeker. Hij zag ook dat er een motoragent bij hem stond, aan wie verzoeker ook vroeg om een ambulance te bellen. Verzoeker gaf aan dat hij ongeveer vijftig minuten op de koude grond lag, voordat een ambulance ter plaatse was. Hij is ter plaatse onderzocht en moest mee naar het ziekenhuis. Verzoeker weigerde dit omdat zijn honden niet meekonden. Verzoeker is toen langzaam naar zijn auto teruggelopen en heeft diezelfde dag een arts bezocht. Deze arts constateerde dat verzoeker vermoedelijk geen hartaanval had gehad, maar dat door de gestreste achtervolging zijn ongeoefende aderen zich zijn gaan vernauwen waardoor de bloedtoevoer naar het hart verminderde, aldus verzoeker. Dit leidde tot hevige pijn waardoor het leek alsof verzoeker een hartaanval had.
2. Verzoeker legde een verklaring over van huisarts R. De weergave van het consult op 16 maart 2005 houdt onder meer in dat verzoeker een drukkend gevoel op zijn borst en een streep pijn in zijn linkerarm had. Verder voelde verzoeker zich licht in zijn hoofd en had hij een snelle oppervlakkige ademhaling.
3. Voorts zit in het interne klachtdossier dat is verkregen van de Stichting Landschap Noord-Holland, een formulier waaruit blijkt dat een ambulance op 16 maart 2005 ter plaatse is geweest. Uit het formulier valt op te maken dat verzoeker vertelde dat hij in paniek was doordat hij achterna was gezeten. Verzoeker was flink aan het hyperventileren, aldus de aantekeningen van de ambulancepost.
4. De minister van Justitie liet in zijn reactie weten de klacht van verzoeker ongegrond te achten. De minister gaf aan dat de lezingen van verzoeker en K. over wat er precies die dag was voorgevallen tegenover elkaar stonden. De minister verwees vervolgens naar de verklaring van K. Uit die verklaring bleek volgens de minister dat de vraag van verzoeker om een ambulance ter plaatse te laten komen niet serieus was. K. had dan ook terecht geen ambulance ingeroepen, aldus de minister. De minister voegde hieraan toe dat het ongewenst is om nodeloze kosten te maken voor het inroepen van een ambulance. Daarnaast is het ook gevaarlijk om ten onrechte een ambulance in te roepen. Mocht zich immers elders een noodgeval voordoen dan kan dit ernstige gevolgen hebben indien een ambulance te laat komt, aldus de minister.
Ten slotte liet de minister weten dat artikel 24 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: Ambtsinstructie) (zie Achtergrond, onder I.) niet van toepassing was, nu er hier geen sprake was van de noodzaak tot passende hulpverlening.
5. Naar aanleiding van een aangifte van verzoeker werd K. op 4 april 2005 door de politie verhoord als verdachte van mishandeling. Uit het zowel door K. als door de minister overgelegde proces-verbaal van dat verhoor, alsmede uit de verklaring van K. die hij tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman aflegde, blijkt onder meer het volgende.
K. wilde op de bewuste dag verzoeker aanspreken omdat hij zijn honden niet had aangelijnd, terwijl dit in het betreffende duingebied wel verplicht was. Ondanks herhaald verzoek van K. aan verzoeker om stil te blijven staan, poogde verzoeker K. te ontlopen. Hierop verzocht K. uiteindelijk om assistentie van de politie. Op enig moment probeerde verzoeker om hardlopend uit de nabijheid van K. te komen. K. volgde verzoeker hierop op korte afstand en bleef verzoeker steeds aanspreken. Op enig moment pakte verzoeker een steen en dreigde hiermee naar K. te gooien. Na enige tijd liet verzoeker de steen vallen. Vervolgens liep verzoeker voor de voeten van K. langs en probeerde bewust over de voeten van K. te struikelen. Verschillende malen liet hij zich zonder aanwijsbare reden op de grond vallen en probeerde de indruk te wekken dat K. hem liet struikelen. Op enig moment is verzoeker op de grond blijven liggen en gaf hij aan dat hij last van zijn hart had. K. vroeg meermalen of dit serieus was, echter verzoeker steunde en kreunde alleen maar. Verzoeker gaf geen antwoord. K. belde hierop nogmaals de wachtcommandant om assistentie te vragen. Hij gaf door dat verzoeker op de grond lag en hartklachten had. Na ongeveer vijf minuten kwam een motoragent ter plaatse. In de vijf minuten dat K. wachtte op assistentie, vroeg hij nog meermalen aan verzoeker of het serieus was. Hij kreeg steeds geen antwoord. Verzoeker bleef kreunen en hield de riemen van de honden vast. K. gaf aan dat hij zich niet meer kon herinneren of verzoeker hem had verzocht een ambulance te bellen. Toen de motoragent ter plaatse kwam vroeg de agent aan verzoeker of er een ambulance ter plaatse moest komen. Verzoeker beantwoordde bevestigend. De motoragent belde vervolgens een ambulance die na ongeveer tien minuten arriveerde. Verzoeker werd in de ambulance onderzocht. K. hoorde dat verzoeker aangaf dat hij mee wilde naar het ziekenhuis. Toen verzoeker hoorde dat zijn honden niet mee konden, zag hij ervan af om met de ambulance mee te gaan. Het ambulancepersoneel vertelde desgevraagd aan de motoragent dat verzoeker kort van adem was omdat hij stukjes zou hebben gerend. Verder had verzoeker nog een schaafwondje op zijn been omdat hij in het schelpenpad had lopen draaien. Het ambulancepersoneel gaf verzoeker een uitdraai van hun onderzoeksresultaten omdat verzoeker aangaf naar zijn huisarts te gaan. Vervolgens liep verzoeker weg. K. gaf aan verzoeker niet te hebben aangeraakt.
6. Een door de minister van Justitie overgelegde melding van 16 maart 2005, opgemaakt door politieambtenaar P., vermeldt onder meer het volgende. Politieambtenaar P. kreeg op de bewuste dag een verzoek om bijstand te verlenen aan K. K. wilde een persoon bekeuren voor het laten loslopen van zijn hond in de duinen. Terwijl politieambtenaar P. naar deze melding toereed, kreeg hij nogmaals een melding om bijstand van K. binnen. Er werd meegedeeld dat de persoon inmiddels op de grond lag. Ter plaatse trof politieambtenaar P. verzoeker op de grond aan. Verzoeker klaagde over pijn op de borst. Nadat politieambtenaar P. verzoeker aansprak kreeg hij op een andere plaats pijn. Verzoeker was goed aanspreekbaar, draaide zich om van de ene naar de andere kant en kwam diverse malen overeind. Politieambtenaar P. kreeg de indruk dat verzoeker komedie aan het spelen was. Om een en ander uit te sluiten liet politieambtenaar P. een ambulance ter plaatse komen. Uit onderzoek door het ambulancepersoneel bleek dat verzoeker alleen aan het hyperventileren was. Dit kwam doordat hij daarvoor stukjes had hardgelopen. Het ambulancepersoneel wilde verzoeker overbrengen naar het ziekenhuis, maar toen verzoeker hoorde dat zijn honden dan naar het asiel zouden worden gebracht, stond hij op, verliet hij de ambulance en liep hij weg met zijn honden.
Beoordeling
7. Ten aanzien van de toepassing van artikel 24 van de Ambtsinstructie overweegt de Nationale ombudsman het volgende.
Uit de Ambtsinstructie volgt dat artikel 24, dat ziet op de hulpverlening aan personen die dit behoeven, niet van toepassing is op een buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 24 van de Ambtsinstructie geldt alleen voor de ambtenaar van politie en in sommige gevallen voor de militair van de Koninklijke Marechaussee. Artikel 2 van de Politiewet (zie Achtergrond onder II.), bepaalt onder meer dat de politie tot taak heeft het verlenen van hulp. Voor een buitengewoon opsporingsambtenaar geldt een dergelijke taak niet. Het verlenen van hulp behoort dan ook niet tot de standaard van de beroepsgroep van de buitengewone opsporingsambtenaren. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat gelet op het verschil in takenpakket alsmede op het verschil in functie tussen een buitengewoon opsporingsambtenaar en een ambtenaar van politie, artikel 24 van de Ambtsinstructie ook niet naar analogie van toepassing is op een buitengewoon opsporingsambtenaar.
8. Het vereiste van correcte bejegening houdt onder meer in dat bestuursorganen zich in hun bejegening van burgers hulpvaardig opstellen. Dit brengt mee dat een ambtenaar die in een contact met een burger merkt dat deze medische bijstand nodig heeft, de nodige initiatieven neemt teneinde de burger van passende medische zorg te doen voorzien.
9. Uit onderzoek is gebleken dat de verklaringen van verzoeker en van K. op de meeste punten lijnrecht tegenover elkaar staan. Het is dan ook niet vast te stellen of verzoeker aan K. heeft gevraagd om een ambulance te bellen nu de verklaringen van verzoeker en K. op dit punt tegenover elkaar staan. Daarbij is er geen omstandigheid aanwezig op grond waarvan aan de ene weergave van de gebeurtenissen meer waarde moet worden gehecht dan aan de andere. Wat wel vaststaat is dat verzoeker op enig moment in het bijzijn van K. kreunend en steunend op de grond lag waarbij hij aangaf dat hij last van zijn hart had. K. heeft verklaard dat hij niet wist of verzoeker hierin serieus was.
Soms worden opsporingsambtenaren geconfronteerd met personen die zich op allerlei manieren proberen te onttrekken aan het krijgen van een proces-verbaal. De Nationale ombudsman kan niet vaststellen of deze situatie zich hier heeft voorgedaan. Dit neemt echter niet weg dat een dergelijke mogelijkheid wel een rol speelt in de manier waarop een opsporingsambtenaar een situatie tegemoet treedt.
Op het moment dat verzoeker op de grond lag kon niet worden uitgesloten dat hij daadwerkelijk problemen aan zijn hart had. De Nationale ombudsman acht het echter gelet op de verklaring van politieambtenaar P., het formulier van de Ambulancepost waarop staat dat verzoeker aan het hyperventileren was en de omstandigheid dat verzoeker, nadat hij hoorde dat zijn honden niet mee konden met de ambulance zijn weg richting zijn auto lopend vervolgende, aannemelijk dat er geen sprake was van een levensbedreigende situatie. Dit alles in ogenschouw nemende is de Nationale ombudsman van oordeel dat K. gepast heeft gehandeld door nogmaals contact op te nemen met de meldkamer om de medische toestand van verzoeker door te geven en zich ervan te vergewissen dat een politieambtenaar onderweg was. Door het handelen van K. werd politieambtenaar P, die als ambtenaar van politie belast is met een hulpverleningstaak, op de hoogte gebracht van de medische situatie die hij zou aantreffen, waardoor politieambtenaar P. bij aankomst op een adequate manier kon handelen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat K. aldus passende stappen heeft gezet om medisch zorg voor verzoeker te realiseren.
10. Door nogmaals contact op te nemen met de meldkamer om de medische toestand van verzoeker door te geven en zich ervan te vergewissen dat er een politieambtenaar onderweg was, handelde K. niet in strijd met het vereiste van correcte bejegening.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Bij lezing van de loop van de gebeurtenissen rijst niet alleen de vraag of medewerker K. van de Stichting Landschap Noord-Holland behoorlijk heeft gehandeld. Ook is aan de orde de vraag wat de grenzen zijn van het gedrag van een burger die erop aangesproken wordt dat hij zijn honden niet aangelijnd heeft in een natuurgebied. De opeenvolging van gebeurtenissen geeft de Nationale ombudsman reden voor twijfel. De keuze van verzoeker om toch maar niet met de ambulance mee te gaan - die hij eerder met veel klem besteld had - toen bleek dat zijn beide honden niet mee mochten, wekt de indruk van een opportunistische afweging. Een afweging die gelet op hetgeen eraan voorafging twijfel doet rijzen of verzoeker zich correct heeft opgesteld.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de Stichting Landschap Noord-Holland te Castricum is niet gegrond.
Onderzoek
Op 4 juli 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te Den Helder, met een klacht over een gedraging van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de Stichting Landschap Noord-Holland te Castricum. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de minister een specifieke vraag gesteld.
Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In een later stadium van het onderzoek werd de betrokken ambtenaar door een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman gehoord. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De betrokken ambtenaar K. en de minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
verzoekschrift van verzoeker van 4 juli 2007;
het interne klachtdossier van de Stichting Landschap Noord-Holland van
24 november 2006, met bijlagen waaronder:
- de beslissing op de klacht van verzoeker van 22 november 2006;
- formulier van de Centrale Post Ambulancedienst van 16 maart 2005;
brief van verzoeker van 3 augustus 2007 met bijlagen, waaronder een medische verklaring van huisarts R. van 9 januari 2007;
standpunt van de minister van Justitie van 25 oktober 2007 met bijlagen;
reactie van verzoeker van 30 oktober 2007;
de door de betrokken ambtenaar K. afgelegde verklaring van 30 oktober 2007;
reactie van verzoeker van 9 december 2007.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
Achtergrond
I. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de
buitengewoon opsporingsambtenaar
Hoofdstuk 5
Hulpverlening
Artikel 24
"1. De ambtenaar draagt er zorg voor personen met lichte verwondingen, ziekteverschijnselen en personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of naar een E.H.B.O.-afdeling van een ziekenhuis. Indien dat noodzakelijk is, verleent de ambtenaar bemiddeling bij het verkrijgen van passend vervoer.
2. De ambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen en bewustelozen, waar onder mede worden verstaan personen die niet wekbaar of niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De gegevens omtrent aard en omstandigheden van de gebeurtenis die tot de ziektetoestand heeft geleid, alsmede de op de persoon aangetroffen medische gegevens en geneesmiddelen, worden door hem ter beschikking van de medische hulpverleners gesteld."
II. Politiewet 1993
Artikel 2
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."