Verzoekers klagen over de door de staatssecretaris van Justitie gevolgde intrekkingsprocedure van de aan hun verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De staatsecretaris had twee dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunningen een brief aan verzoekers gestuurd met de mededeling dat het voornemen tot intrekking van de vergunningen niet door een formeel besluit zou worden gevolgd omdat de verblijfsvergunningen inmiddels waren verlopen en verzoekers niet tijdig om een vergunning voor onbepaalde tijd hadden verzocht.
Hoewel dit in de interne klachtprocedure niet was gebeurd, liet de staatssecretaris in haar reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman weten dat het beter was geweest als zij verzoekers op de hoogte had gesteld van de reden waarom er niet direct op het voornemen tot intrekking werd beslist.
Zij vond het begrijpelijk dat verzoekers in de veronderstelling verkeerde dat zij geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hoefden aan te vragen als er al een intrekkingsprocedure liep. Inmiddels was het beleid aangepast en werd er wel een formeel besluit genomen op de intrekking. Ook was het vast beleid geworden om vreemdelingen er tijdig op te wijzen dat zij hun verblijfsvergunningen moesten verlengen. In het geval van verzoekers was dit niet gebeurd. De Nationale ombudsman toetste aan het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking en achtte de klacht gegrond.
De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen van de wijzigingen in de aanpak van dergelijke zaken door wel een formeel besluit te nemen en vreemdelingen tijdig op de hoogte te stellen van het feit dat zij hun verblijfsvergunning moeten verlengen. Dit gebeurt tegenwoordig door hen van tevoren een aanvraagpakket asiel toe te sturen.