Verzoekers wilden een laissez-passer (LP) verkrijgen voor hun kind, op de Nl'se ambassade te Ankara. Volgens verzoekers had de ambassade op de dag dat zij de aanvraag deden (10 juni 2005) toegezegd dat de LP kon worden verleend. Van te voren had de gemachtigde van verzoekers van een ambassademedewerker gehoord dat er wat hem betreft geen bezwaar was tegen afgifte. Toen verzoekers terugkwamen op de ambassade met het kind (op 4 juli 2005, een dag voor hun geplande vertrek) om de LP af te halen bleek dat afgifte niet mogelijk was omdat er een identificerend onderzoek door BZ was gelast. De ambassade stelde dat het verzoekers' eigen schuld was om op een laat tijdstip naar de ambassade te komen. (LP is later alsnog verleend, na DNA-test.)
De No is van oordeel dat voorzover er geen sprake was van opgewekt vertrouwen aan de kant van verzoekers (niet meer na te gaan wat ambassade medewerker exact tegen verzoekers had gezegd op 10 juni 2005), de communicatiestoornis die is ontstaan tussen de ambassade en verzoekers, te wijten is aan de ambassade. Uit de stukken blijkt dat de ambassade met verzoekers een concrete afspraak had gemaakt voor 4 juli 2005 en dat de ambassade er zelf van uit ging dat de LP kon worden verleend. De ambassade zond de door verzoekers overgelegde stukken naar BZ en BZ ging vervolgens twijfelen aan de ID van de moeder en het kind. Bij de ambassade bestond die twijfel aanvankelijk niet; ambassade ging er zelf van uit dat LP kon worden verleend. De ambassade heeft in strijd met het vereiste van actieve informatieverstrekking gehandeld door verzoekers onvoldoende te wijzen op de status van hun aanvraag (niet duidelijk geweest dat de aanvraag zou worden doorgezonden naar en beoordeeld worden door BZ). Gedraging niet behoorlijk.
Kennelijk ongegrond verklaren van de klacht