2007/089

Rapport

Nadat op hun veelvuldig bellen, kloppen en bonken niet werd openge­daan traden enkele politieambtenaren met behulp van een ijzeren ram de woning van verzoekster binnen, om haar inwonende zoon N. aan te houden.

Verzoekster klaagde er over dat de politie er voor had gekozen om haar zoon in haar woning aan te houden. Volgens verzoekster bestond er geen enkele aanleiding om voor zo'n ingrijpend middel als het betreden van haar woning te kiezen.

De Nationale ombudsman overwoog dat de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Zo schrijft de wet onder meer voor dat voor het binnentreden in een woning zonder toestem­ming van de bewoner in beginsel een schriftelijke machtiging is vereist.

Allereerst werd bezien of er voor de hulpofficier van justitie destijds voldoende aanleiding bestond om een machtiging tot binnentreden af te geven, op grond waarvan de politie zich de toegang tot verzoeksters woning mocht verschaffen. Gelet op het ver­kregen bevel tot aanhouding buiten heterdaad, de ernst van de feiten waarvan N. werd verdacht, de aannemelijke noodzaak om in te grijpen en de eerdere ervaringen van de politie met N. was de beslissing van de politie om hem aan te houden niet onjuist. De Nationale ombudsman achtte het op grond van de stukken voldoende aannemelijk dat N. zijn aangekondigde aanhouding trachtte te ontlopen en had geen reden om te twijfelen aan hetgeen de politie hierover naar voren had gebracht. Door het gedrag van N. werd het voor de politie duidelijk dat de zaak niet kon worden opgelost met zijn vrijwillige medewerking en dat hij zou moeten worden aangehouden in zijn woning. Het was onder deze omstandigheden niet onjuist dat de hulpofficier een machtiging tot binnentreden uitschreef zodat de politie desnoods zonder verzoeksters toestemming haar woning konden binnengaan.

Vervolgens werd bezien of de politie mocht binnentreden in verzoeksters woning. Uit het onderzoek was duidelijk geworden dat de politieambtenaren er van uit konden gaan dat N. thuis was, maar niet van plan was om mee te werken. Het was onder deze omstandigheden begrijpelijk dat de politie, met het oog op het opsporingsbelang, ervoor koos in de woning binnen te treden en N. daar aan te houden.

Alles overziend had de politie met de aanhouding in de woning van verzoekster gehandeld in overeen­stemming met het evenredigheidsvereiste. De gedraging was behoorlijk.

Verder klaagde verzoekster over het gebruik van een ijzeren ram en de afwijzing van haar schadeverzoek.

Instantie: Regiopolitie Brabant Noord

Klacht:

Verzoeksters woning binnengetreden ter aanhouding van haar zoon; bij binnentreden woning schade aan voordeur en kozijn veroorzaakt; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond