Op 28 mei 2005 ontving de politie Zeeland een melding van geluidsoverlast, die veroorzaakt werd door verzoeker. Naar aanleiding van de melding gingen twee politieambtenaren bij verzoeker langs. Ambtenaar W. belde bij verzoeker aan. Verzoeker wilde W. niet binnenlaten en wilde de deur dichtdoen. Dit lukte niet omdat W. zijn voet tussen de deur had geplaatst en met zijn elleboog probeerde de deur verder te openen.
Verzoeker klaagde erover dat W. heeft geprobeerd zijn woning zonder verzoekers toestemming binnen te treden. De Nationale ombudsman onthield zich van een oordeel, nu de verklaringen van W. en verzoeker tegenover elkaar staan en er niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene verklaring meer betekenis zou moeten worden toegekend dan aan de andere. Wel oordeelde de Nationale ombudsman dat het uit het oogpunt van fatsoen W. zijn voet uit de deuropening diende te verwijderen toen verzoeker hem dat vroeg.
Verder klaagde verzoeker over:
de termijn van het afhandelen van zijn klacht;
het onbeheerd achterlaten van een ordner door W.;
een gemaakte interne werkafspraak van de politie om niet langer ter plaatse te gaan na meldingen van verzoeker over geluidsoverlast;
de afwikkeling van zijn aangifte;
het niet reageren door de korpsbeheerder op verzoekers klacht van 28 augustus 2005.