Verzoekers klaagden over de tegenwerking die zij hebben ondervonden van de politie. In het bijzonder klaagden zij over de wijze waarop de politie heeft gereageerd op een voorval dat verzoekster met derden in een supermarkt had gehad. De Nationale ombudsman vond dat er niet was gehandeld in strijd met:
- het beginsel van fair play door te weigeren verzoekster aangifte terstond op te nemen nu vast was komen te staan dat er een minimale personeelsbezetting was op het bureau en het feit niet dusdanig ernstig was dat uitstel van de aangifte niet wenselijk was;
-het vereiste van correcte bejegening door verzoekster niet naar huis te brengen vanaf het politiebureau vanwege de minimale personeelsbezetting op het politiebureau;
-het vereiste van correcte bejegening, nu niet was gebleken dat een bepaalde politieambtenaar zich intimiderend had gedragen tegenover verzoekers;
-het vereiste van professionaliteit, nu verdergaande bescherming van verzoekster dan de bescherming die was geboden niet van de politie kon worden verlangd gelet op de omstandigheden;
-het vereiste van correcte bejegening, nu er niet direct sprake is van onheuse bejegening indien een ambtenaar een burger opbelt nadat die burger niet was verschenen op een afspraak;
-het beginsel van fair play door verzoekster op het politiebureau te ontbieden terwijl de klacht was ingediend door verzoeker. De klacht die verzoeker had ingediend hing dusdanig nauw samen met de persoon van verzoekster dat het de Nationale ombudsman logisch voorkwam dat de politie verzoekster bij de behandeling van de klacht had betrokken. Verder speelde mee zijn verzoekers door de handelwijze van de politie op geen enkele wijze waren geschaad;
-het verbod van vooringenomenheid door verzoekers tijdens de zitting van de klachtencommissie voor te houden dat verzoekster zaak geen kans van slagen zou hebben bij justitie. De opmerking was functioneel bedoeld en getuigde niet van vooringenomenheid;
-het beginsel van fair play door verzoekers tijdens de zitting van de klachtencommissie niet te laten uitweiden over zaken die voor de beoordeling van de klacht niet relevant waren, waarbij de Nationale ombudsman opmerkte dat verzoekers voldoende gelegenheid hadden gekregen hun stellingen toe te lichten, zoals was gebleken uit het verslag van die zitting;
-het redelijkheidsvereiste doordat de klachtencommissie geen kennis wilde nemen van informatie over een klacht uit 1986, nu gelet op de aard en strekking van de klachten niet viel in te zien hoe die verband konden houden met een klacht uit 1986;
-het beginsel van fair play doordat de klachtencommissie 30 minuten had gereserveerd voor het behandelen van verzoeksters klacht, nu er geen politieambtenaren aanwezig waren en een half uur kennelijk voldoende was om voldoende informatie van verzoekers te verkrijgen.
Tijdens de door de Nationale ombudsman gehouden hoorzitting verklaarden de politieambtenaren over de klacht dat zij niet op de zitting van de klachtencommissie waren verschenen dat zij de uitnodiging voor de hoorzitting te laat hadden ontvangen. Daarmee viel niet te rijmen dat in het verslag van de klachtencommissie stond dat de politie met bericht verhindering niet was verschenen. De Nationale ombudsman concludeerde dat de klachtencommissie daarmee niet overeenkomstig het vereiste van administratieve nauwkeurigheid had gehandeld.