2006/327

Rapport

Verzoekster klaagde over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hadden gehandeld naar aanleiding van een voorval met haar buurman op 11 april 2005.

Verzoekster klaagde erover dat de politieambtenaren hadden besloten om haar aan te houden als verdachte van mishandeling, terwijl de buurman de agressor was.

Gelet op het feit dat de politieambtenaren, nadat zij de melding van de buren hadden ontvangen, van de buurman te horen hadden gekregen dat verzoekster hem had mishandeld en hij daarvan ook aangifte wilde doen, en gelet op het feit dat de politie­ambtenaren ook daadwerkelijk letsel bij de buurman aan diens been hadden waarge­nomen, konden de politieambtenaren verzoekster in redelijkheid aanmerken als verdachte van mishandeling.

De Nationale ombudsman oordeelde verder dat er in dit geval onvoldoende reden of noodzaak was om verzoekster aan te houden en over te brengen naar het politiebureau. Op het moment dat zij verzoekster aanhielden, waren alle relevante feiten immers al bekend. Niet viel in te zien welk opsporingsbelang op dat moment nog was gediend met de aanhouding en overbrenging van verzoekster naar het politiebureau. De politieambtenaren hadden er in dit geval mee kunnen volstaan om de verklaring van verzoekster aldaar op te nemen of om verzoekster uit te nodigen op het bureau voor het afleggen van een verklaring. Mede gelet op het feit dat de buurman naar het politiebureau te Soest was gegaan om aangifte te doen, was de kans op escalatie gering. Verder blijkt uit de verklaringen van H. en S. niet dat verzoekster weigerde mede­werking te verlenen. Het besluit van de politie om verzoekster meteen aan te houden en over te brengen naar het politiebureau leverde dan ook een schending op van het even­redigheidsvereiste. Verder merkt de Nationale ombudsman nog op dat indien verzoekster had geweigerd vrijwillig mee te werken, de politie dan alsnog tot aanhouding en over­brenging naar het politiebureau had kunnen overgaan.

Verder klaagde verzoekster erover dat de politie had geweigerd om haar minderjarige dochter mee te nemen naar het politie­bureau. Uit het onderzoek was aannemelijk geworden dat aan de politie was gevraagd of de dochter van verzoekster mee mocht naar het politiebureau. Uit de verklaringen van E.S. en S. bleek dat hierop niet was ingegaan. Gelet op het feit dat de dochter van verzoekster minderjarig was, dat er aan de politie was gevraagd of ze mee kon naar het politiebureau én er op dat moment twee politie­auto's waren die beide naar het politiebureau te Baarn gingen, had van de politie mogen worden verwacht de dochter van verzoekster mee te nemen naar het politiebureau, of nadere voorzieningen voor de dochter te treffen. Door dit te niet te doen, handelde de politie in strijd met het vereiste van correcte bejegening.

Overige klachtonderdelen: bejegening en behandelingsduur klacht

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze van handelen n.a.v. voorval met verzoeksters buurman: niet gereageerd op verzoeksters melding maar wel op die van haar buurman, haar aangemerkt als verdachte, wijze van handelen tijdens verhoor, geweigerd getuigenverklaring op te nemen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Verzoekster aangehouden en naar politiebureau gebracht; geweigerd haar minderjarige dochter mee te nemen; haar geïntimideerd; opmerking gemaakt dat zij niet mocht slaan; lange duur klachtbehandeling en afgezien van verdere behandeling van klacht.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Meegedeeld dat de buurman een open wond had opgelopen; niet verteld naar welk bureau verzoekster werd gebracht; haar aangemerkt als geestelijk gestoord; dienstpistool gericht; geweigerd namen van politieambtenaren te geven.

Oordeel:

Geen oordeel