Verzoeker was op een gegeven moment gestopt kinderalimentatie voor zijn inmiddels meerderjarige zoon te betalen, omdat deze had aangegeven dat hij geen contact meer met zijn vader wilde hebben. Blijkbaar wilde de zoon nog wel kinderalimentatie ontvangen, want hij schakelde het LBIO in. Vijf en halve maand nadat het LBIO verzoeker had aangeschreven dat het van plan was de inning over te nemen en verzoeker daar inhoudelijk op had gereageerd, liet het LBIO verzoeker weten de inning over te nemen. Verzoeker had namelijk niet aangetoond dat hij wel aan zijn verplichting had voldaan.
Verzoeker klaagde erover dat het zo lang had geduurd voordat het LBIO besloot de inning over te nemen waardoor hij onnodig extra opslagkosten had moeten betalen, want de vijf en halve maand werd wel meegerekend. Het LBIO was gedurende die periode overgestapt op een nieuw geautomatiseerd systeem, waardoor de reactie verlaat was. De Nationale ombudsman overwoog dat dit wel een verklaring was, maar geen rechtvaardiging voor de lange tijd dat het heeft geduurd voordat het LBIO zijn beslissing nam. Dit was in strijd met het vereiste van voortvarendheid. De Nationale ombudsman nam overigens met instemming kennis van de beslissing van het LBIO om uit oogpunt van coulance vier maanden aan opslagkosten aan verzoeker terug te betalen.
Tevens klaagde verzoeker erover dat het LBIO hem niet, dan wel niet tijdig, had geïnformeerd over de mogelijkheid dat beslag gelegd zou worden op zijn inkomen. Het LBIO had verzoeker er middels het informatieblad dat bij de eerste aanschrijving was gevoegd en de zinsnede in een brief, van op de hoogte gesteld dat wanneer verzoeker niet zou betalen, overgegaan zou worden tot incassomaatregelen. Verzoeker moest dus ernstig rekening houden met deze mogelijkheid, toen hij ondanks herhaalde verzoeken niet betaalde. De Nationale ombudsman vond het begrijpelijk dat het LBIO een betalingsplichtige niet op voorhand meedeelt wanneer loonbeslag wordt gelegd. Dit kan immers gevolgen hebben voor de effectiviteit van het te leggen beslag. De termijn van elf dagen achtte de Nationale ombudsman niet onredelijk lang. Het LBIO had hiermee niet gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.
Tot slot klaagde verzoeker over de klachtbehandeling door het LBIO. Volgens verzoeker had een medewerker van het LBIO hem meegedeeld dat het concept van de eindbeoordeling al gereed was, terwijl de hoorzitting nog moest plaatsvinden. De medewerker gaf aan dat hij over voldoende informatie beschikte om een oordeel over de klacht te kunnen geven. De Nationale ombudsman was van oordeel dat het LBIO zich niet actief genoeg had opgesteld om de schijn van vooringenomenheid te vermijden. Het aanbod aan verzoeker om alsnog zijn klacht mondeling te komen toelichten, was niet voldoende om deze schijn weg te nemen. Dit was in strijd met het verbod van vooringenomenheid.
De Nationale ombudsman merkte nog op dat het LBIO niet behoorlijk had gehandeld door, nadat verzoeker had aangegeven van de hoorzitting gebruik te willen maken, te trachten verzoeker alsnog te bewegen van de hoorzitting af te zien.