2006/303

Rapport

Verzoeker was op grond van een beschikking van de rechtbank maandelijks kinderalimentatie verschuldigd aan zijn ex-echtgenote. Het LBIO nam op een gegeven moment op verzoek van de ex-echtgenote de inning van de kinderalimentatie over.

Verzoeker klaagde er onder meer over dat het LBIO beslag had laten leggen op een aantal van zijn bankrekeningen, terwijl er andere incassomaatregelen mogelijk waren die verzoekers bedrijfsuitoefening niet direct in gevaar zouden hebben gebracht.

De Nationale ombudsman overwoog dat voorop moest worden gesteld dat beslaglegging, op welke wijze dan ook, immer nadelige gevolgen heeft voor degene die het betreft. Zulks is aan beslaglegging immers inherent. Welke wijze van beslaglegging als minst nadelig wordt ervaren is bovendien subjectief, aangezien dit afhankelijk zal zijn van de persoonlijke omstandigheden van de beslagene. De Nationale ombudsman betrok in zijn oordeel ook het gegeven dat de wetgever blijkens artikel 1:408 tweede lid van het BW een groot belang hecht aan voldoening van verschuldigde kinderalimentatie. Gelet mede op het feit dat verzoeker als zelfstandige werkzaam was waardoor loonbeslag of beslag op een uitkering niet mogelijk was, was de Nationale ombudsman van oordeel dat het leggen van multi-bankbeslag in het onderhavige geval niet dermate bezwarend was dat daarmee door het LBIO in strijd met het evenredigheidsvereiste was gehandeld.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".

Verder: beslaglegging ondanks vermeende mondelinge overeenkomst, beslaglegging ondanks voorstel voor afbetaling, pas op laat tijdstip overgaan tot opheffing van het beslag.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Gouda)

Klacht:

Op 28 februari 2005 overgegaan tot beslag doen leggen op een aantal bankrekeningen van verzoeker en zijn kinderen; pas op 14 maart 2005 overgegaan tot doen opheffen van beslag.

Oordeel:

Niet gegrond