Bij brief van 3 december 2003 diende verzoekster een klacht in bij de Stichting Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO). In de brief verkondigde verzoekster tamelijk uitgesproken opvattingen over ontwikkelingshulp in het algemeen, de rol van Nederland in het bijzonder en de werkwijze van (een medewerkster van) de NCDO bij de behandeling van subsidieaanvragen van verzoekster. Naar aanleiding van deze klachtbrief reageerde het bestuursorgaan nogal heftig met het indienen van een smaadklacht tegen verzoekster bij de politie en het dreigen met een civielrechtelijke procedure waarin schadevergoeding zou worden geëist. Weliswaar heeft verzoekster in de brief van 3 december 2003, maar naar het oordeel van de Nationale ombudsman is de reactie van het bestuurorgaan hierop disproportioneel te noemen. De NCDO heeft een gematigder toon aangeslagen bij de behandeling van de klacht van 10 februari 2004. Ook nadien is in reactie op de klacht van 28 april 2004 de toonzetting zakelijk en correct gebleven. De klachten bevatten geen nieuwe feiten of omstandigheden. Ook de klacht van 29 november 2004 niet. Op deze klacht reageerde de NCDO niet meer, reden voor verzoekster om bij de Nationale ombudsman te klagen.
De Nationale ombudsman overwoog dat het niet onevenredig is om een beperkende maatregel te treffen als door een veelschrijver een onevenredig beslag gelegd wordt op het bestuursorgaan of de onder verantwoordelijkheid van dit bestuursorgaan werkzame organisatie. Deze gedragslijn, onder meer neergelegd in rapport 2005/241, kon volgens de Nationale ombudsman op overeenkomstige wijze worden toegepast op een veelheid van correspondentie die een en dezelfde klacht betreft, met dien verstande, dat de bepalingen van titel 1 van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht moeten worden genomen.
In dit geval was naar het oordeel van de Nationale ombudsman sprake van een verstoorde relatie tussen verzoekster en de NCDO die zich onder meer uitte in een veelheid van correspondentie van verzoekster die een buitensporig beslag op de organisatie van de NCDO legde. Dit billijkte de beslissing van de NCDO om niet meer te reageren op correspondentie van verzoeker.
Verder was de herhaalde klacht van 28 april 2004 in overeenstemming met de bepalingen van de wet door de NCDO juist behandeld. Daarna ontving de NCDO verzoeksters brief van 3 juni 2004 met als onderwerp “Doorgaan met het schrijven van klachtbrieven”. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman droeg verzoekster hiermee niet bij aan een vruchtbare samenwerking met het bestuursorgaan. In reactie hierop liet de NCDO bij brief van 4 juni 2004 verzoekster weten dat in het vervolg niet meer op klachten van verzoekster zou worden gereageerd. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de NCDO daarmee aan genoemde gedragslijn had voldaan. Het niet reageren op de herhaalde klacht van 29 november 2004 was niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.